Numeri 25
Het vierde boek van Mozes Numeri

HSV

Ontucht en afgoderij in Sittim

1Num. 31:16; 33:49Israël verbleef in Sittim, en het volk begon hoererij te bedrijven met de dochters van Moab.

2Ps. 106:28; Hos. 9:10Die nodigden het volk uit bij de offers aan hun goden, en het volk at en boog zich voor hun goden neer.

3Toen Israël zich zo aan Baäl-Peor koppelde, Ps. 106:29ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël.

4De HEERE zei tegen Mozes: Deut. 4:3; Joz. 22:17Neem alle hoofden van het volk en laat hen voor de HEERE in de volle zon25:4 in de volle zon - Letterlijk: tegenover de zon. ophangen, zodat de brandende toorn van de HEERE van Israël afgekeerd wordt.

5Toen zei Mozes tegen de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben.

6En zie, een man uit de Israëlieten kwam en bracht een Midianitische vrouw bij zijn broeders, voor de ogen van Mozes en voor de ogen van heel de gemeenschap van de Israëlieten, terwijl zij huilden bij de ingang van de tent van ontmoeting.

7Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat zag, Ps. 106:30stond hij op uit het midden van de gemeenschap, nam een speer in zijn hand,

8ging achter de Israëlitische man aan het slaapvertrek in, en doorstak hen beiden, zowel de Israëlitische man als de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag over de Israëlieten tot stilstand gebracht.

91 Kor. 10:8Het aantal van hen die aan de plaag stierven, was vierentwintigduizend.

10Toen sprak de HEERE tot Mozes:

11Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heeft Mijn grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden 2 Kor. 11:2met ijver voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn na-ijver vernietigd heb.

12Zeg daarom: Zie, Ik Ps. 106:31geef hem Mijn verbond van vrede:

13hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan.

14De naam nu van de gedode Israëlitische man, die samen met de Midianitische vrouw gedood was, was Zimri, de zoon van Salu, een leider van een familie van de Simeonieten.

15En de naam van de gedode Midianitische vrouw was Kozbi, dochter van Zur; hij was stamhoofd van een familie in Midian.

16Verder sprak de HEERE tot Mozes:

17Behandel de Midianieten Num. 31:2als vijanden en versla hen.

18Want zij hebben Openb. 18:6u als vijanden behandeld, met hun listen, die zij listig tegen u beraamden, in het geval van Peor en in het geval van hun zuster Kozbi, de dochter van een leider van de Midianieten, die gedood is op de dag van de plaag, in het geval van Peor.

25

De Israëlieten plegen te Sittim ontucht en afgoderij

1En Num. 31:16. 33:49.Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten.

2Ps. 106:28. Hos. 9:10.En zij nodigden het volk tot de slachtofferen harer goden; en het volk at, en boog zich voor haar goden.

3Als nu Israël zich koppelde aan Baäl-Peor, Ps. 106:29.ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël.

4En de HEERE zeide tot Mozes: Deut. 4:3. Joz. 22:17.Neem al de hoofden des volks, en hang ze den HEERE tegen de zon, zo zal de hittigheid van des HEEREN toorn gekeerd worden van Israël.

5Toen zeide Mozes tot de rechters van Israël: Een ieder dode zijn mannen, die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben!

6En ziet, een man uit de kinderen Israëls kwam, en bracht een Midianietin tot zijn broederen voor de ogen van Mozes, en voor de ogen van de ganse vergadering der kinderen Israëls, toen zij weenden voor de deur van de tent der samenkomst.

7Toen Pínehas, de zoon van Eleázar, den zoon van Aäron, den priester, dat zag, Ps. 106:30.zo stond hij op uit het midden der vergadering, en nam een spies in zijn hand;

8En hij ging den Israëlietischen man na in den hoerenwinkel, en doorstak hen beiden, den Israëlietischen man en de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag van over de kinderen Israëls opgehouden.

91 Kor. 10:8.Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren vier en twintig duizend.

10Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

11Pínehas, de zoon van Eleázar, den zoon van Aäron, den priester, heeft Mijn grimmigheid van over de kinderen Israëls afgewend, dewijl hij 2 Kor. 11:2.Mijn ijver geijverd heeft in het midden derzelve, zodat ik de kinderen Israëls in Mijn ijver niet vernield heb.

12Daarom spreek: Zie, Ik Ps. 106:31.geef hem Mijn verbond des vredes.

13En hij zal hebben, en zijn zaad na hem, het verbond des eeuwigen priesterdoms, daarom dat hij voor zijn God geijverd, en verzoening gedaan heeft voor de kinderen Israëls.

14De naam nu des verslagenen Israëlietischen mans, die verslagen was met de Midianietin, was Zimri, de zoon van Salu, een overste van een vaderlijk huis der Simeonieten.

15En de naam der verslagene Midianietische vrouw was Kozbi, een dochter van Zur, die een hoofd was der volken van een vaderlijk huis onder de Midianieten.

16Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

17Handel Num. 31:2.vijandelijk met de Midianieten, en versla hen;

18Want zij hebben vijandelijk Openb. 18:6.tegen ulieden gehandeld door hun listen, die zij listig tegen u bedacht hebben in de zaak van Peor, en in de zaak van Kozbi, de dochter van den overste der Midianieten, hun zuster, die verslagen is, ten dage der plaag, om de zaak van Peor.