1 Koningen 9
Het eerste boek Koningen

HSV

1Het gebeurde nu, 2 Kron. 7:11toen Salomo de bouw van het huis van de HEERE en het huis van de koning voltooid had, 2 Kron. 7:11en toen Salomo al zijn wensen, die hij uit wilde voeren, ten uitvoer had gebracht,

2dat de HEERE voor de tweede maal aan Salomo verscheen, 1 Kon. 3:5zoals Hij aan hem in Gibeon verschenen was.

3De HEERE zei tegen hem: Ik heb uw gebed en uw smeekbede gehoord, die u voor Mijn aangezicht gesmeekt hebt. Ik heb dit huis dat u gebouwd hebt, geheiligd Deut. 12:11; 1 Kon. 8:29om Mijn Naam daar tot in eeuwigheid te vestigen. Alle dagen zullen Mijn ogen en Mijn hart daar zijn.

4En u, wanneer u voor Mijn aangezicht wandelt, zoals uw vader David met een volkomen hart en in oprechtheid gewandeld heeft, door te handelen overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb, en u Mijn verordeningen en bepalingen in acht neemt,

5dan zal Ik de troon van uw koningschap over Israël voor eeuwig bevestigen, 2 Sam. 7:12,16; 1 Kon. 6:12; 1 Kron. 22:10; Ps. 132:12zoals Ik met betrekking tot uw vader David gesproken heb: 1 Kon. 2:4Het zal u niet ontbreken aan een man op de troon van Israël.9:5 Het zal … Israël - Letterlijk: Er zal u geen man worden afgesneden van op de troon van Israël.

6Maar 2 Sam. 7:14; Ps. 89:30,31 enz.als u en uw kinderen zich ooit van achter Mij afkeren en Mijn geboden en Mijn verordeningen, die Ik u voorgehouden heb, niet in acht nemen, maar andere goden gaan dienen en zich voor hen neerbuigen,

7dan zal Ik Israël uitroeien uit het land dat Ik hun gegeven heb, en zal Ik het huis, dat Jer. 7:15Ik voor Mijn Naam geheiligd heb, van voor Mijn aangezicht wegwerpen, Deut. 28:37en zal Israël onder alle volken tot een spreekwoord en een voorwerp van spot worden.

82 Kron. 7:21En dit huis zal een ruïne worden. Ieder die er voorbijgaat, zal zich ontzetten, sissen van afschuw en zeggen: Deut. 29:24; Jer. 22:8Waarom heeft de HEERE zo gedaan met dit land en met dit huis?

9Dan zal men zeggen: Omdat zij de HEERE, hun God, hebben verlaten, Die hun vaderen uit het land Egypte had geleid. Zij klampten zich vast aan andere goden en gingen zich voor hen neerbuigen en hen dienen. Daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht.

Voorspoed onder Salomo

102 Kron. 8:1En het gebeurde na verloop van twintig jaar, waarin Salomo de twee huizen gebouwd had, het huis van de HEERE en het huis van de koning,

11dat koning Salomo aan Hiram twintig steden in het land van Galilea gaf. Hiram, de koning van Tyrus, had Salomo gesteund met cederhout, met cipressenhout en met goud, overeenkomstig al zijn wensen.

12En Hiram vertrok uit Tyrus om de steden te bekijken die Salomo hem had gegeven, maar ze waren niet goed in zijn ogen.

13Daarom zei hij: Wat zijn dat voor steden die u mij gegeven hebt, mijn broeder? En hij noemde ze het land Kabul, zoals het tot op deze dag heet.

14En Hiram stuurde de koning honderdtwintig talent9:14 Een talent is ongeveer 30 kilo; zie ook vers 28. goud.

15Dit nu is de kwestie van de lichting voor de herendienst, die koning Salomo liet opkomen om het huis van de HEERE, zijn eigen huis, de Millo, de muur van Jeruzalem, Hazor, Megiddo en Gezer te bouwen.

16Farao, de koning van Egypte, was namelijk opgetrokken en had Gezer ingenomen en het met vuur verbrand, de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, en het aan zijn dochter, de vrouw van Salomo, als geschenk gegeven.

17Salomo heeft toen Gezer herbouwd, en ook Laag-Beth-Horon,

182 Kron. 8:6 enz.Baälath en Tamor in de woestijn, in dat land,

19al de voorraadsteden die Salomo had, de wagensteden, de ruitersteden, al wat hij maar verlangde te bouwen,9:19 al wat … te bouwen - Letterlijk: en de wens van Salomo, wat hij verlangde te bouwen. in Jeruzalem, op de Libanon en in heel het land van zijn heerschappij.

20Al het volk dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten, en Jebusieten, die niet bij de Israëlieten behoorden,

21hun nakomelingen, die na hen in het land waren overgebleven en die de Israëlieten niet met de ban hadden kunnen slaan, hen liet Salomo opkomen om in herendienst te werken, tot op deze dag.

22Uit de Israëlieten echter Lev. 25:39stelde Salomo geen slaaf aan. Zij waren immers strijdbare mannen, zijn dienaren, zijn bevelhebbers en zijn officieren: de bevelhebbers over zijn wagens en zijn ruiters.

23Dit waren de opzichters over hen die aangesteld waren en die over het werk van Salomo gingen, vijfhonderdvijftig man, die de leiding hadden over het volk dat het werk verrichtte.

24Zodra 2 Kron. 8:11de dochter van de farao vertrokken was uit de stad van David naar haar huis, dat Salomo voor haar had gebouwd, toen heeft hij de Millo gebouwd.

25Salomo bracht driemaal per jaar brandoffers en dankoffers op het altaar dat hij voor de HEERE had gebouwd en ook bracht hij er reukoffers, namelijk op het altaar dat voor het aangezicht van de HEERE stond, toen hij het huis voltooid had.

26Koning Salomo bouwde ook een vloot in Ezeon-Geber, dat bij Eloth ligt, aan de oever van de Schelfzee, in het land Edom.

27En Hiram stuurde zijn dienaren mee met de vloot: scheepslieden, kenners van de zee, samen met de dienaren van Salomo.

28En zij kwamen in Ofir en haalden daar goud vandaan, vierhonderdtwintig talent, en brachten het naar koning Salomo.

9

God verschijnt ten tweeden male aan Sálomo

1Het geschiedde nu, 2 Kron. 7:11.als Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, 2 Kron. 7:11.en al de begeerten van Sálomo, die hem gelust had te maken;

2Dat de HEERE ten anderen male aan Sálomo verscheen, 1 Kon. 3:5.gelijk als Hij hem in Gíbeon verschenen was.

3En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, Deut. 12:11. 1 Kon. 8:29.opdat Ik Mijn Naam aldaar tot in eeuwigheid zette; en Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te allen dage.

4En zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met volkomenheid des harten, en met oprechtheid, om te doen naar al wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult;

5Zo zal Ik den troon uws koninkrijks over Israël bevestigen in eeuwigheid; 2 Sam. 7:12, 16. 1 Kon. 6:12. 1 Kron. 22:10. Ps. 132:12.gelijk als Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: 1 Kon. 2:4.Geen man zal u afgesneden worden van den troon van Israël.

6Maar 2 Sam. 7:14. Ps. 89:30, 31 enz.zo gijlieden u te enen male afkeren zult, gij en uw kinderen, van Mij na te volgen, en niet houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb; maar heengaan, en andere goden dienen, en u voor dezelve nederbuigen zult;

7Zo zal Ik Israël uitroeien van het land, dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk Jer. 7:15.Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; Deut. 28:37.en Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken.

82 Kron. 7:21.En aangaande dit huis, dat verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve zal voorbijgaan, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Deut. 29:24. Jer. 22:8.Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis?

9En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE, hun God, verlaten hebben, Die hun vaderen uit Egypteland uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden, en zich voor dezelve nedergebogen, en hen gediend; daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht.

Sálomo schenkt aan koning Hiram twintig steden

102 Kron. 8:1.En het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, het huis des HEEREN en het huis des konings;

11(Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Sálomo van cederbomen, en van dennenbomen, en van goud, naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Sálomo aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galiléa.

12En Hiram toog uit van Tyrus, om de steden te bezien, die Sálomo hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen.

13Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul, tot op dezen dag.

14En Hiram had den koning gezonden honderd en twintig talenten gouds.

15Dit is nu de oorzaak van het uitschot, dat de koning Sálomo deed opkomen, om het huis des HEEREN te bouwen, en zijn huis, en Millo, en den muur van Jeruzalem, mitsgaders Hazor, en Megiddo, en Gezer.

16Want Faraö, de koning van Egypte, was opgekomen, en had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de Kanaänieten, die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van Sálomo, tot een geschenk gegeven.

17Alzo bouwde Sálomo Gezer, en het lage Beth-hóron.

182 Kron. 8:6 enz.En Baälath, en Tamor in de woestijn, in dat land;

19En al de schatsteden, die Sálomo had, en de wagensteden, en de steden der ruiteren, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen, in Jeruzalem, en op den Libanon, en in het ganse land zijner heerschappij.

20Aangaande al het volk, dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten, en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israëls;

21Hun kinderen, die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen verbannen, die heeft Sálomo gebracht op slaafsen uitschot tot op dezen dag.

22Doch van de kinderen Israëls Lev. 25:39.maakte Sálomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hoofdlieden, en de oversten zijner wagenen, en zijner ruiteren.

23Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Sálomo waren, vijfhonderd en vijftig, die heerschappij hadden over het volk, dat in het werk doende was.

24Doch 2 Kron. 8:11.de dochter van Faraö toog van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij Millo.

25En Sálomo offerde driemaal des jaars brandofferen en dankofferen, op het altaar, dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had.

26De koning Sálomo maakte ook schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom.

27En Hiram zond met die schepen zijn knechten, scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Sálomo.

28En zij kwamen te Ofir, en haalden van daar aan goud, vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo.