Handelingen 17
De Handelingen van de heilige apostelen beschreven door Lukas

HSV

Paulus in Thessalonica

1En zij namen de weg door Amfipolis en Apollonia en kwamen in Thessalonica, waar een synagoge van de Joden was.

2En Paulus ging naar zijn gewoonte bij hen naar binnen en drie sabbatten lang ging hij met hen in gesprek vanuit de Schriften.

3Hij opende die en zette voor hen uiteen Ps. 22:7; Matt. 16:21; Luk. 24:46dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus de Christus is, Die ik – zo zei hij – u verkondig.

4Hand. 28:24En sommigen van hen raakten overtuigd en sloten zich bij Paulus en Silas aan17:4 en sloten zich bij Paulus en Silas aan - Letterlijk: en werden aan Paulus en Silas geschonken., en van de godvrezende Grieken een grote menigte, en van de vooraanstaande vrouwen niet weinigen.

5Maar de Joden die ongehoorzaam waren, werden jaloers en namen enkele slechte mannen uit het marktvolk apart, veroorzaakten een oploop en verstoorden de orde in de stad; en zij kwamen op het huis van Jason af en probeerden hen voor het volk te brengen.

6Maar toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders voor de bestuurders van de stad en riepen luid: Hand. 16:20Deze mensen, die de wereld in rep en roer gebracht hebben, zijn ook hier gekomen,

7en Jason heeft hen in huis genomen; en deze mensen handelen allen tegen de geboden van de keizer, want zij Luk. 23:2; Joh. 19:12zeggen dat er een andere koning is, namelijk ene Jezus.

8En zij brachten de menigte en de bestuurders van de stad, die dit hoorden, in verwarring.

9Maar toen zij van Jason en de anderen een borgsom ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.

Paulus in Berea

10En meteen stuurden de broeders Paulus en Silas Hand. 9:25's nachts weg naar Berea. Die gingen, toen zij daar gekomen waren, naar de synagoge van de Joden.

11En dezen waren edeler van gezindheid dan die in Thessalonica, want zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid Jes. 34:16; Luk. 16:29; Joh. 5:39en onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren.

12Velen dan van hen geloofden, en van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen.

13Maar toen de Joden van Thessalonica te weten gekomen waren dat het Woord van God door Paulus ook in Berea verkondigd werd, kwamen zij ook daar 1 Thess. 2:14de menigten in verwarring brengen.

14Maar de broeders stuurden Paulus toen meteen weg, in de richting van de zee; maar Silas en Timotheüs bleven daar achter.

Paulus in Athene op de Areopagus

15En zij die Paulus begeleidden, brachten hem tot aan Athene. Hand. 18:5En nadat zij opdracht gekregen hadden om Silas en Timotheüs te zeggen dat zij zo spoedig mogelijk naar hem toe moesten komen, vertrokken zij.

16En terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte zijn geest in hem geprikkeld, want hij zag dat de stad vol afgodsbeelden stond.

17Hij ging dan in de synagoge in gesprek met de Joden en met hen die godvrezend waren, en iedere dag op de markt met hen die hij er tegenkwam.

18En enige epicurische en stoïsche wijsgeren raakten met hem in een twistgesprek. En sommigen zeiden: Wat zou deze praatjesmaker toch willen zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; want hij verkondigde hun Jezus en de opstanding.

19En zij namen hem mee en brachten hem op de Areopagus, en zij zeiden: Mogen wij weten wat die nieuwe leer inhoudt waar u over spreekt?

20Want u laat ons enkele vreemde dingen horen; wij willen daarom weten wat die te betekenen hebben.

21(Alle inwoners nu van Athene en de vreemdelingen die daar verbleven, besteedden hun tijd aan niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te horen.)

22En Paulus, die midden op de Areopagus stond, zei: Mannen van Athene! Ik merk dat u in alle opzichten zeer godsdienstig bent.

23Want toen ik de stad doorging en uw heiligdommen bekeek, trof ik ook een altaar aan waarop het opschrift stond: AAN EEN ONBEKENDE GOD. Deze dan, Die u dient zonder dat u Hem kent, verkondig ik u.

24Gen. 1:1; 2 Kron. 6:30; Ps. 33:6; 124:8; 146:6; Jes. 66:1; Hand. 14:15; Openb. 14:7De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze, Die een Heere van de hemel en van de aarde is, Hand. 7:48woont niet in tempels die met handen gemaakt zijn.

25Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft, Gen. 2:7omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft.

26En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht17:26 geslacht - Letterlijk: volk. om op heel de aardbodem te wonen; Deut. 32:8en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied,

27opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons.

28Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij; zoals ook enkelen van uw dichters gezegd hebben: Want wij zijn ook van Zijn geslacht.

29Jes. 40:18Wij nu, die van Gods geslacht zijn, moeten niet denken dat de Godheid gelijk is aan goud, zilver of steen, een product van de kunstzinnigheid en gedachten van een mens.

30God dan Luk. 24:47verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren,

31en wel omdat Hij een dag vastgesteld heeft, waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen door een Man Hand. 10:42Die Hij daartoe aangesteld heeft. Daarvan heeft Hij aan allen het bewijs geleverd door Hem uit de doden te doen opstaan.

32Toen zij nu over de opstanding van de doden hoorden, spotten sommigen daarmee. En anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen.

33En zo is Paulus uit hun midden weggegaan.

34Maar sommige mannen sloten zich bij hem aan en geloofden. Onder hen waren ook Dionysius de Areopagiet, en een vrouw van wie de naam Damaris was, en anderen met hen.

17

Paulus te Thessaloníca

1En door Amfípolis en Apollónia hun weg genomen hebbende, kwamen zij te Thessaloníca, alwaar een synagoge der Joden was.

2En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften,

3Dezelve openende, en voor ogen stellende, Ps. 22:7. Matt. 16:21. Luk. 24:46.dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus is de Christus, Dien ik, zeide hij, ulieden verkondige.

4Hand. 28:24.En sommigen uit hen geloofden, en werden Paulus en Silas toegevoegd, en van de godsdienstige Grieken een grote menigte, en van de voornaamste vrouwen niet weinige.

5Maar de Joden, die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen uit de marktboeven, en maakten, dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen.

6En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: Hand. 16:20.Dezen, die de wereld in roer hebben gesteld, zijn ook hier gekomen;

7Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en alle dezen doen tegen de geboden des keizers, Luk. 23:2. Joh. 19:12.zeggende, dat er een andere Koning is, namelijk Jezus.

8En zij beroerden de schare, en de oversten der stad, die dit hoorden.

9Doch als zij van Jason en de anderen vergenoeging ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.

Paulus te Beréa

10En de broeders zonden terstond Hand. 9:25.des nachts Paulus en Silas weg naar Beréa; welke, daar gekomen zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden;

11En dezen waren edeler, dan die te Thessaloníca waren, als die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, Jes. 34:16. Luk. 16:29. Joh. 5:39.onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren.

12Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige.

13Maar als de Joden van Thessaloníca verstonden, dat het Woord Gods ook te Beréa van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar 1 Thess. 2:14.en bewogen de scharen.

14Doch de broeders zonden toen van stonde aan Paulus weg, dat hij ging als naar de zee; maar Silas en Timótheüs bleven aldaar.

Paulus te Athene op den Areópagus

15En die Paulus geleidden, brachten hem tot Athene toe; en Hand. 18:5.als zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timótheüs, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij.

16En terwijl Paulus hen te Athene verwachtte, werd zijn geest in hem ontstoken, ziende, dat de stad zo zeer afgodisch was.

17Hij handelde dan in de synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig waren, en op de markt allen dag met degenen, die hem voorkwamen.

18En sommigen van de Epikuréïsche en Stóïsche wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde.

19En zij namen hem, en brachten hem op de plaats, genaamd Areópagus, zeggende: Kunnen wij niet weten, welke deze nieuwe leer zij, daar gij van spreekt?

20Want gij brengt enige vreemde dingen voor onze oren; wij willen dan weten, wat toch dit zijn wil.

21(Die van Athene nu allen, en de vreemdelingen, die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te horen.)

22En Paulus, staande in het midden van de plaats, genaamd Areópagus, zeide: Gij mannen van Athene! ik bemerke, dat gij alleszins gelijk als godsdienstiger zijt.

23Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: DEN ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden.

24Gen. 1:1. 2 Kron. 6:30. Ps. 33:6. 124:8. 146:6. Jes. 66:1. Hand. 14:15. Openb. 14:7.De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, Hand. 7:48.woont niet in tempelen met handen gemaakt;

25En wordt ook van mensenhanden niet gediend, als iets behoevende, Gen. 2:7.alzo Hij Zelf allen het leven, en den adem, en alle dingen geeft;

26En heeft uit één bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, Deut. 32:8.bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning;

27Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons.

28Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poëten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.

29Jes. 40:18.Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn.

30God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, Luk. 24:47.verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren.

31Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Hand. 10:42.Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft.

32Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen.

33En alzo is Paulus uit het midden van hen uitgegaan.

34Doch sommige mannen hingen hem aan, en geloofden; onder welke was ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, met name Dámaris, en anderen met dezelve.