Deuteronomium 24
Het vijfde boek van Mozes Deuteronomium

HSV

Over echtscheiding

1Wanneer een man een vrouw genomen heeft en met haar getrouwd is, en het gebeurt dat zij geen genade meer vindt in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, en hij haar een Matt. 5:31; 19:7; Mark. 10:4echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt,

2en als zij dan uit zijn huis vertrekt, weggaat en de vrouw van een andere man wordt,

3en die laatste man ook een afkeer van haar krijgt, haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, of als die laatste man, die haar voor zichzelf tot vrouw genomen heeft, sterft,

4dan mag haar eerste man, die haar heeft weggestuurd, haar niet terugnemen om hem tot vrouw te zijn, nu zij onrein geworden is; want dat is voor het aangezicht van de HEERE een gruwel. U mag geen zonde brengen over het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft.

Voorrecht van de pasgetrouwde

5Wanneer een man pas een Deut. 20:7vrouw24:5 pas een vrouw - Letterlijk: een nieuwe vrouw. genomen heeft, mag hij niet met het leger uittrekken, en mag men hem geen enkele verplichting opleggen. Een jaar lang zal hij vrij zijn ten behoeve van zijn huis zodat hij zijn vrouw, die hij genomen heeft, kan verblijden.

Verschillende voorschriften

6Men mag een handmolen of een bovenste molensteen niet in onderpand nemen, want dan neemt men een leven in onderpand.

7Wanneer er iemand ontdekt wordt die iemand van zijn broeders, een van de Israëlieten, Ex. 21:16ontvoert en hem als slaaf behandelt en hem verkoopt, dan moet de ontvoerder sterven. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.

8Wees op uw hoede voor de ziekte van de melaatsheid door bijzonder nauwlettend te handelen overeenkomstig alles wat de Levitische priesters u leren. U moet nauwlettend handelen zoals Lev. 13:2ik hun geboden heb.

9Denk aan wat de HEERE, uw God, onderweg met Num. 12:10Mirjam gedaan heeft, toen u uit Egypte trok.

10Wanneer u aan uw naaste iets geleend hebt, dan mag u zijn huis niet binnengaan om zijn onderpand mee te nemen.

11U moet buiten blijven staan en de man aan wie u iets geleend hebt, moet het onderpand naar u toe brengen, naar buiten.

12En als het een arme man is, mag u niet in diens onderpand gaan slapen,

13maar u moet hem het onderpand zeker Ex. 22:26teruggeven als de zon ondergaat, zodat hij in zijn kleed kan gaan slapen, en hij u zegent. Dat zal u tot gerechtigheid zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God.

14U mag de arme en behoeftige dagloner, iemand van uw broeders of van de vreemdelingen die in uw land binnen uw poorten is, niet Lev. 19:13; Jak. 5:4onderdrukken.

15Op dezelfde dag moet u hem zijn loon geven; de zon mag er niet over ondergaan, want hij is arm en hij verlangt ernaar. Laat hij niet vanwege u de HEERE hoeven aanroepen, want dan zal er zonde in u zijn.

16De vaders mogen niet ter dood gebracht worden 2 Kon. 14:6; 2 Kron. 25:4; Jer. 31:30; Ezech. 18:20om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders. Ieder zal alleen om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden.

Over weduwen, wezen en de vreemdeling

17U mag het recht van Ex. 22:21,22; Spr. 22:22; Jes. 1:23; Jer. 5:28; 22:3; Ezech. 22:29; Zach. 7:10de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen,

18maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de HEERE, uw God, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen.

19Wanneer u de oogst op uw akker hebt Lev. 19:9; 23:22binnengehaald, en u bent een schoof op de akker vergeten, dan mag u niet teruggaan om die op te halen. Hij is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. Dan zal de HEERE, uw God, u zegenen in al het werk van uw handen.

20Wanneer u uw olijven afslaat, mag u de takken daarna niet nauwkeurig afzoeken. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe.

21Wanneer u uw wijngaard leeggeplukt hebt, mag u hem daarna niet nauwkeurig nalopen. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe.

22U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in het land Egypte. Daarom gebied ik u dit te doen.

24

Over echtscheiding

1Wanneer een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een Matt. 5:31. 19:7. Mark. 10:4.scheidbrief zal schrijven, en in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis.

2Zo zij dan, uit zijn huis uitgegaan zijnde, zal henengaan en een anderen man ter vrouwe worden,

3En deze laatste man haar gehaat, en haar een scheidbrief geschreven, en in haar hand gegeven, en haar uit zijn huis zal hebben laten gaan; of als deze laatste man, die ze voor zich tot een vrouw genomen heeft, zal gestorven zijn;

4Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen wedernemen, dat zij hem ter vrouwe zij, nadat zij is verontreinigd geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des HEEREN; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat u de HEERE, uw God, ten erve geeft.

Voorrechten van den jonggehuwde

5Wanneer een man een nieuwe Deut. 20:7.vrouw zal genomen hebben, die zal in het heir niet uittrekken, en men zal hem geen last opleggen; een jaar lang zal hij vrij zijn in zijn huis, en zijn vrouw, die hij genomen heeft, verheugen.

Verschillende voorschriften

6Men zal beide molenstenen, immers den bovensten molensteen, niet te pand nemen; want hij neemt de ziel te pand.

7Wanneer iemand gevonden zal worden, die een ziel Ex. 21:16.steelt uit zijn broederen, uit de kinderen Israëls, en drijft gewin met hem, en verkoopt hem; zo zal deze dief sterven, en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen.

8Wacht u in de plaag der melaatsheid, dat gij naarstiglijk waarneemt en doet naar alles, wat de Levietische priesteren ulieden zullen leren; gelijk als Lev. 13:2.ik hun geboden heb, zult gij waarnemen te doen.

9Gedenkt, wat de HEERE, uw God, gedaan heeft aan Num. 12:10.Mirjam, op den weg, als gij uit Egypte waart uitgetogen.

10Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen;

11Buiten zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt, zal het pand naar buiten tot u uitbrengen.

12Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen.

13Gij zult hem dat pand zekerlijk Ex. 22:26.wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge, en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods.

14Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet Lev. 19:13. Jak. 5:4.verdrukken, die uit uw broederen is, of uit uw vreemdelingen, die in uw land en in uw poorten zijn.

15Op zijn dag zult gij zijn loon geven, en de zon zal daarover niet ondergaan; want hij is arm, en zijn ziel verlangt daarnaar; dat hij tegen u niet roepe tot den HEERE, en zonde in u zij.

16De vaders zullen niet gedood worden 2 Kon. 14:6. 2 Kron. 25:4. Jer. 31:30. Ezech. 18:20.voor de kinderen, en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaders; een ieder zal om zijn zonde gedood worden.

Over weduwen, wezen en den vreemdeling

17Gij zult het recht van Ex. 22:21, 22. Spr. 22:22. Jes. 1:23. Jer. 5:28. 22:3. Ezech. 22:29. Zach. 7:10.den vreemdeling en van den wees niet buigen, en gij zult het kleed der weduwe niet te pand nemen.

18Maar gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt, en de HEERE, uw God, heeft u van daar verlost; daarom gebiede ik u deze zaak te doen.

19Wanneer gij uw oogst op uw akker Lev. 19:9. 23:22.afgeoogst, en een garf op den akker vergeten zult hebben, zo zult gij niet wederkeren, om die op te nemen; voor den vreemdeling, voor den wees en voor de weduwe zal zij zijn; opdat u de HEERE, uw God, zegene, in al het werk uwer handen.

20Wanneer gij uw olijfboom zult geschud hebben, zo zult gij de takken achter u niet nauw doorzoeken; voor den vreemdeling, voor den wees en voor de weduwe zal het zijn.

21Wanneer gij uw wijngaard zult afgelezen hebben, zo zult gij de druiven achter u niet nalezen; voor den vreemdeling, voor den wees en voor de weduwe zal het zijn.

22En gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypteland geweest zijt; daarom gebiede ik u deze zaak te doen.