Deuteronomium 27
Het vijfde boek van Mozes Deuteronomium

HSV

Het oprichten van gedenkstenen

1En Mozes gebood het volk samen met de oudsten van Israël: Neem al de geboden die ik u heden gebied, in acht.

2En op de dag Joz. 4:1dat u de Jordaan oversteekt naar het land dat de HEERE, uw God, u geeft, moet het zo zijn dat u voor uzelf grote stenen opricht en die met kalk bestrijkt.

3U moet alle woorden van deze wet daarop schrijven als u overgestoken bent, opdat u komt in het land dat de HEERE, uw God, u geeft, een land dat overvloeit van melk en honing, zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft.

4En als u de Jordaan bent overgestoken, moet het zijn dat u deze stenen, waarover ik u heden gebied, opricht op de berg Ebal, en dat u ze met kalk bestrijkt.

5Ex. 20:25; Joz. 8:31U moet daar een altaar bouwen voor de HEERE, uw God, een altaar van stenen die u niet met een ijzeren voorwerp mag bewerken.

6Van hele stenen moet u het altaar van de HEERE, uw God, bouwen, en daarop brandoffers brengen voor de HEERE, uw God.

7Ook moet u dankoffers offeren en daar eten en u verblijden voor het aangezicht van de HEERE, uw God.

8U moet op de stenen alle woorden van deze wet schrijven, duidelijk en goed.

9Verder sprak Mozes, samen met de Levitische priesters, tot heel Israël: Zwijg en luister, Israël! Op deze dag bent u tot een volk geworden voor de HEERE, uw God.

10Daarom moet u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaam zijn, en Zijn geboden en Zijn verordeningen die ik u heden gebied, doen.

11En Mozes gebood het volk op die dag:

12Wanneer u de Jordaan overgestoken bent, moeten de volgende stammen op de berg Gerizim gaan staan om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Jozef en Benjamin.

13En de volgende stammen moeten op de berg Ebal gaan staan voor de vervloeking: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali.

14De Levieten moeten het woord nemen en tegen alle mannen van Israël zeggen met luide stem:

15Vervloekt is de man die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de HEERE, het werk van de handen van een vakman, en dat op een verborgen plaats neerzet! En heel het volk moet antwoorden en zeggen: Amen.

16Vervloekt is wie zijn vader of zijn moeder veracht! En heel het volk moet zeggen: Amen.

17Vervloekt is wie de grenssteen van zijn naaste verlegt! En heel het volk moet zeggen: Amen.

18Vervloekt is wie een blinde laat verdwalen op de weg! En heel het volk moet zeggen: Amen.

19Vervloekt is wie het recht van de vreemdeling, de wees en de weduwe buigt! En heel het volk moet zeggen: Amen.

20Vervloekt is wie met de vrouw van zijn vader slaapt, want hij heeft het kleed van zijn vader opengeslagen! En heel het volk moet zeggen: Amen.

21Vervloekt is wie gemeenschap heeft met welk dier dan ook! En heel het volk moet zeggen: Amen.

22Vervloekt is wie slaapt met zijn zuster, de dochter van zijn vader, of de dochter van zijn moeder! En heel het volk moet zeggen: Amen.

23Vervloekt is wie met zijn schoonmoeder slaapt! En heel het volk moet zeggen: Amen.

24Vervloekt is wie zijn naaste in het geheim doodslaat! En heel het volk moet zeggen: Amen.

25Vervloekt is wie een geschenk aanneemt om iemand om het leven te brengen, onschuldig bloed te vergieten! En heel het volk moet zeggen: Amen.

26Gal. 3:10Vervloekt is wie de woorden van deze wet niet uitvoert door ze te houden! En heel het volk moet zeggen: Amen.

27

Oprichting van gedenkstenen

1En Mozes, te zamen met de oudsten van Israël, gebood het volk, zeggende: Behoud al deze geboden, die ik ulieden heden gebiede.

2Het zal dan geschieden, ten dage Joz. 4:1.als gij over de Jordaan zult gegaan zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal, zo zult gij u grote stenen oprichten, en bestrijken ze met kalk;

3En gij zult daarop schrijven alle woorden dezer wet, als gij overgegaan zult zijn; opdat gij komt in het land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, een land vloeiende van melk en honig, gelijk als de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft.

4Het zal dan geschieden, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij dezelve stenen, van dewelke ik u heden gebiede, zult oprichten op den berg Ebal, en gij zult ze met kalk bestrijken;

5Ex. 20:25. Joz. 8:31.En gij zult aldaar den HEERE, uw God, een altaar bouwen, een altaar van stenen; gij zult geen ijzer over hetzelve bewegen.

6Van gehele stenen zult gij het altaar des HEEREN, uws Gods, bouwen, en gij zult den HEERE, uw God, brandofferen daarop offeren.

7Ook zult gij dankofferen offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods.

8En gij zult op deze stenen schrijven alle woorden dezer wet, die wel uitdrukkende.

9Voorts sprak Mozes, te zamen met de Levietische priesteren, tot gans Israël, zeggende: Luistert toe en hoort o Israël! Op dezen dag zijt gij den HEERE, uw God, tot een volk geworden.

10Daarom zult gij der stem des HEEREN, uws Gods, gehoorzaam zijn, en gij zult doen Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede.

11En Mozes gebood het volk te dien dage, zeggende:

12Dezen zullen staan, om het volk te zegenen op den berg Gerizîm, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Jozef, en Benjamin.

13En dezen zullen staan over den vloek op den berg Ebal: Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en Nafthali.

14En de Levieten zullen betuigen en zeggen tot allen man van Israël, met verhevene stem:

15Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des HEEREN, een werk van 's werkmeesters handen, zal maken, en zetten in het verborgene! En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen.

16Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht! En al het volk zal zeggen: Amen.

17Vervloekt zij, die zijns naasten landpale verrukt! En al het volk zal zeggen: Amen.

18Vervloekt zij, die een blinde op den weg doet dolen! En al het volk zal zeggen: Amen.

19Vervloekt zij, die het recht van den vreemdeling, van den wees en van de weduwe buigt! En al het volk zal zeggen: Amen.

20Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij zijns vaders slippe ontdekt heeft! En al het volk zal zeggen: Amen.

21Vervloekt zij, die bij enig beest ligt! En al het volk zal zeggen: Amen.

22Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de dochter zijns vaders of de dochter zijner moeder! En al het volk zal zeggen: Amen.

23Vervloekt zij, die bij zijn schoonmoeder ligt! En al het volk zal zeggen: Amen.

24Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgene verslaat! En al het volk zal zeggen: Amen.

25Vervloekt zij, die geschenk neemt, om een ziel, het bloed eens onschuldigen, te verslaan! En al het volk zal zeggen: Amen.

26Gal. 3:10.Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve! En al het volk zal zeggen: Amen.