Leviticus 16
Het derde boek van Mozes Leviticus

HSV

De Grote Verzoendag

1De HEERE sprak tot Mozes Lev. 10:1,2na de dood van de twee zonen van Aäron, toen zij voor het aangezicht van de HEERE waren genaderd en gestorven waren.

2De HEERE zei toen tegen Mozes: Spreek tot uw broer Aäron en zeg Ex. 30:10; Hebr. 9:7dat hij niet te allen tijde in het heiligdom binnen het voorhangsel mag komen, vóór het verzoendeksel dat op de ark ligt, opdat hij niet sterft, want Ik verschijn in de wolk op het verzoendeksel.

3Alleen hiermee mag Aäron het heiligdom binnengaan: met een jonge stier – het jong van een rund – als zondoffer en een ram als brandoffer.

4Hij moet het heilige linnen onderkleed aantrekken en een linnen broek moet over zijn onderlichaam16:4 zijn onderlichaam - Letterlijk: zijn vlees. zijn. Hij moet een linnen gordel ombinden en een linnen tulband om wikkelen. Dit is heilige kleding. Hij mag die pas aantrekken, nadat hij zijn lichaam met het water gewassen heeft.

5Van de gemeenschap van de Israëlieten moet hij twee geitenbokken nemen als zondoffer en één ram als brandoffer.

6Dan moet Aäron de jonge stier aanbieden als zondoffer dat voor hem bestemd is, en Hebr. 7:27,28voor zichzelf en zijn gezin verzoening doen.

7Hij moet ook de beide bokken nemen en die voor het aangezicht van de HEERE plaatsen, bij de ingang van de tent van ontmoeting.

8Aäron moet namelijk het lot over de twee bokken werpen: één lot voor de HEERE en één lot voor de weggaande bok.

9Dan moet Aäron de bok waarop het lot voor de HEERE gevallen is, aanbieden en hem als zondoffer bereiden.

10Maar de bok waarop het lot is gevallen om weggaande bok te zijn, moet levend voor het aangezicht van de HEERE geplaatst worden, om daarmee verzoening te doen door hem als weggaande bok de woestijn in te sturen.

11Dan moet Aäron de jonge stier als het zondoffer dat voor hemzelf bestemd is, aanbieden, en voor zichzelf en zijn gezin verzoening doen, en de jonge stier als het zondoffer dat voor hemzelf bestemd is, slachten.

12Verder moet hij van het altaar voor het aangezicht van de HEERE een vuurschaal vol vurige kolen nemen, met beide handen vol fijngestoten geurig reukwerk, en dit binnen het voorhangsel brengen.

13Hij moet dan het reukwerk op het vuur leggen voor het aangezicht van de HEERE, zodat de wolk van het reukwerk het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, bedekt en hij niet zal sterven.

14Lev. 4:6; Hebr. 9:25; 10:4Hij moet dan een deel van het bloed van de jonge stier nemen, en met zijn vinger op het verzoendeksel sprenkelen, aan de kant naar het oosten toe. En vóór het verzoendeksel moet hij zeven keer met zijn vinger van dat bloed sprenkelen.

15Daarna moet hij de bok slachten die als zondoffer voor het volk bestemd is, en zijn bloed binnen het voorhangsel brengen. Hij moet met zijn bloed doen zoals hij met het bloed van de jonge stier gedaan heeft, en dat op het verzoendeksel en vóór het verzoendeksel sprenkelen.

16Zo moet hij over het heiligdom verzoening doen vanwege de onreinheden van de Israëlieten en vanwege hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Zo moet hij ook doen met de tent van ontmoeting, die bij hen staat, te midden van hun onreinheden.

17Geen enkel mens mag in de tent van ontmoeting zijn, als hij er binnengaat om in het heiligdom verzoening te doen, totdat hij naar buiten komt. Zo moet hij verzoening doen voor zichzelf, voor zijn gezin en voor heel de gemeente van Israël.

18Daarna moet hij naar buiten gaan, naar het altaar, dat voor het aangezicht van de HEERE is, en er verzoening over doen. Hij moet dan een deel van het bloed van de jonge stier en een deel van het bloed van de bok nemen en het rondom op de hoorns van het altaar strijken.

19Dan moet hij met zijn vinger zeven keer een deel van het bloed daarop sprenkelen. Zo reinigt en heiligt hij het van de onreinheden van de Israëlieten.

20Wanneer hij de verzoening over het heiligdom, de tent van ontmoeting en het altaar voltooid heeft, dan moet hij de levende bok naderbij laten komen.

21Aäron moet zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en al de ongerechtigheden van de Israëlieten belijden, al hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Hij moet die op de kop van de bok leggen en hem door de hand van een man, die daarvoor gereedstaat, de woestijn in sturen.

22Zo draagt de bok al hun ongerechtigheden op zich weg naar een onbewoond gebied. Hij moet dan de bok de woestijn in sturen.

23Daarna moet Aäron in de tent van ontmoeting komen en de linnen kleren uittrekken die hij aangedaan had toen hij het heiligdom binnenging. Daar moet hij ze laten.

24Hij moet zijn lichaam in de heilige plaats met het water wassen en zijn kleren aantrekken. Dan moet hij naar buiten gaan, zijn brandoffer bereiden mét het brandoffer van het volk, en voor zichzelf en het volk verzoening doen.

25Ook moet hij het vet van het zondoffer op het altaar in rook laten opgaan.

26Hij die de weggaande bok heeft weggestuurd, moet zijn kleren wassen en zijn lichaam met water wassen. Dan mag hij in het kamp komen.

27De Lev. 6:30; Hebr. 13:11jonge stier voor het zondoffer en de bok voor het zondoffer, waarvan het bloed in het heiligdom is binnengebracht om verzoening te doen, moet men tot buiten het kamp brengen. Hun huiden, hun vlees en hun mest moeten zij met vuur verbranden.

28Hij die ze verbrandt, moet zijn kleren wassen en zijn lichaam met het water wassen. Dan mag hij in het kamp komen.

29Dit is voor u tot een eeuwige verordening: Lev. 23:27u moet in de zevende maand, op de tiende dag van de maand, uzelf verootmoedigen en geen enkel werk doen, de ingezetene niet, en de vreemdeling die in uw midden verblijft, evenmin.

30Want op deze dag wordt voor u verzoening gedaan om u te reinigen. Van al uw zonden wordt u voor het aangezicht van de HEERE gereinigd.

31Het is voor u sabbat, een dag van volledige rust, opdat u uzelf verootmoedigt. Dit is een eeuwige verordening.

32En de priester die men gezalfd en gewijd heeft16:32 gewijd heeft - Letterlijk: de handen gevuld heeft. om in de plaats van zijn vader als priester te dienen, moet de verzoening doen, als hij de linnen kleren, de heilige kleren, heeft aangetrokken.

33Zo moet hij het heilige heiligdom verzoenen. De tent van ontmoeting en het altaar moet hij verzoenen en hij moet voor de priesters en voor heel het volk van de gemeente verzoening doen.

34Dit is voor u tot een eeuwige verordening om voor de Israëlieten Ex. 30:10; Hebr. 9:7eenmaal per jaar verzoening te doen voor al hun zonden. En men deed zoals de HEERE Mozes geboden had.

16

De grote verzoendag

1En de HEERE sprak tot Mozes, Lev. 10:1, 2.nadat de twee zonen van Aäron gestorven waren, als zij genaderd waren voor het aangezicht des HEEREN, en gestorven waren;

2De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, Ex. 30:10. Hebr. 9:7.dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel, dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel.

3Hiermede zal Aäron in het heilige gaan: met een var, een jong rund ten zondoffer, en een ram ten brandoffer.

4Hij zal den heiligen linnen rok aandoen, en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn, en met een linnen gordel zal hij zich gorden, en met den linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen.

5En van de vergadering der kinderen Israëls zal hij nemen twee geitenbokken ten zondoffer, en een ram ten brandoffer.

6Daarna zal Aäron den var des zondoffers, die voor hem zal zijn, offeren, en zal Hebr. 7:27, 28.voor zich en voor zijn huis verzoening doen.

7Hij zal ook beide de bokken nemen, en hij zal die stellen voor het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst.

8En Aäron zal de loten over die twee bokken werpen: een lot voor den HEERE, en een lot voor den weggaanden bok.

9Dan zal Aäron den bok, op denwelken het lot voor den HEERE zal gekomen zijn, toebrengen, en zal hem ten zondoffer maken.

10Maar de bok, op denwelken het lot zal gekomen zijn, om een weggaande bok te zijn, zal levend voor het aangezicht des HEEREN gesteld worden, om door hem verzoening te doen; opdat men hem als een weggaanden bok naar de woestijn uitlate.

11Aäron dan zal den var des zondoffers, die voor hemzelven zal zijn, toebrengen, en voor zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal den var des zondoffers, die voor hemzelven zal zijn, slachten.

12Hij zal ook een wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezicht des HEEREN, en zijn handen vol reukwerk van welriekende specerijen, klein gestoten; en hij zal het binnen den voorhang dragen.

13En hij zal dat reukwerk op het vuur leggen, voor het aangezicht des HEEREN, opdat de nevel des reukwerks het verzoendeksel, hetwelk is op de getuigenis, bedekke, en dat hij niet sterve.

14Lev. 4:6. Hebr. 9:25. 10:4.En hij zal van het bloed van den var nemen, en zal met zijn vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en voor het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vinger van dat bloed sprengen.

15Daarna zal hij den bok des zondoffers, die voor het volk zal zijn, slachten, en zal zijn bloed tot binnen in den voorhang dragen, en zal met zijn bloed doen, gelijk als hij met het bloed van den var gedaan heeft, en zal dat sprengen op het verzoendeksel, en voor het verzoendeksel.

16Zo zal hij voor het heilige, vanwege de onreinigheden der kinderen Israëls, en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst, welke met hen woont in het midden hunner onreinigheden.

17En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan, om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen, voor zichzelven, en voor zijn huis, en voor de gehele gemeente van Israël.

18Daarna zal hij tot het altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN is, uitkomen, en verzoening voor hetzelve doen; en hij zal van het bloed van den var, en van het bloed van den bok nemen, en doen het rondom op de hoornen des altaars.

19En hij zal daarop van dat bloed met zijn vinger zevenmaal sprengen, en hij zal dat reinigen en heiligen van de onreinigheden der kinderen Israëls.

20Als hij nu zal geëindigd hebben van het heilige, en de tent der samenkomst, en het altaar te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen.

21En Aäron zal beide zijn handen op het hoofd van den levenden bok leggen, en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israëls, en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd des boks leggen, en zal hem door de hand eens mans, die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten.

22Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden in een afgezonderd land wegdragen; en hij zal dien bok in de woestijn uitlaten.

23Daarna zal Aäron komen in de tent der samenkomst, en zal de linnen klederen uitdoen, die hij aangedaan had, als hij in het heilige ging, en hij zal ze daar laten.

24En hij zal zijn vlees in de heilige plaats met water baden, en zijn klederen aandoen; dan zal hij uitgaan, en zijn brandoffer, en het brandoffer des volks bereiden, en voor zich en voor het volk verzoening doen.

25Ook zal hij het vet des zondoffers op het altaar aansteken.

26En die den bok, welke een weggaande bok was, zal uitgelaten hebben, zal zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden; en daarna zal hij in het leger komen.

27Maar Lev. 6:30. Hebr. 13:11.den var des zondoffers, en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is, om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden.

28Die nu dezelve verbrandt, zal zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden; en daarna zal hij in het leger komen.

29En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: Lev. 23:27.gij zult in de zevende maand, op den tienden der maand, uw zielen verootmoedigen, en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling, die in het midden van u als vreemdeling verkeert.

30Want op dien dag zal hij voor u verzoening doen, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij voor het aangezicht des HEEREN gereinigd worden.

31Dat zal u een sabbat der rust zijn, opdat gij uw zielen verootmoedigt; het is een eeuwige inzetting.

32En de priester, dien men gezalfd, en wiens hand men gevuld zal hebben, om voor zijn vader het priesterambt te bedienen, zal de verzoening doen, als hij de linnen klederen, de heilige klederen, zal aangetrokken hebben.

33Zo zal hij het heilige heiligdom verzoenen, en de tent der samenkomst, en het altaar zal hij verzoenen; desgelijks voor de priesteren, en voor al het volk der gemeente zal hij verzoening doen.

34En dit zal u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hun zonden, Ex. 30:10. Hebr. 9:7.eenmaal des jaars, verzoening te doen. En men deed, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.