Lukas 8
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Lukas

HSV

De dienende vrouwen

1En het gebeurde daarna dat Hij van stad tot stad en van dorp tot dorp trok en er predikte en het Evangelie van het Koninkrijk van God verkondigde. En de twaalf waren bij Hem,

2Matt. 27:55,56en sommige vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren, namelijk Maria, die Magdalena genoemd werd, Mark. 16:9van wie zeven demonen uitgegaan waren,Demonen: Er zijn in het Grieks twee verschillende woorden die in de SV allebei met duivel zijn vertaald zodat het onderlinge verschil niet meer zichtbaar is. Dat is in dit geval een gemis, omdat het verschil in betekenis tussen de twee betreffende termen niet zonder relevantie is. Het Griekse diabolos verwijst namelijk naar de duivel zelf, terwijl het woord daimoon betrekking heeft op een engel van de duivel. Vandaar dat besloten is om het eerste woord met duivel te vertalen en het tweede met demon.

3en Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna en vele anderen, die Hem dienden met hun eigen bezittingen.

De zaaier

4Matt. 13:3; Mark. 4:2Toen nu een grote menigte bijeenkwam en ze van alle steden naar Hem toe kwamen, zei Hij met een gelijkenis:

5Een zaaier ging eropuit om zijn zaad te zaaien. En toen hij zaaide, viel het ene deel langs de weg, en het werd vertrapt en de vogels in de lucht aten het op.

6En een ander deel viel op de rots, en toen het opgegroeid was, verdorde het door gebrek aan vocht.

7En een ander deel viel te midden van de dorens, en de dorens, die mee opgroeiden, verstikten het.

8En een ander deel viel in de goede aarde en toen het opgegroeid was, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Toen Hij dit gezegd had, riep Hij: Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.

9Matt. 13:10; Mark. 4:10En Zijn discipelen vroegen Hem: Wat betekent deze gelijkenis?

10Hij zei: Aan u is het 2 Kor. 3:5gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk van God te kennen, Matt. 11:25; 2 Kor. 3:14maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, Jes. 6:9; Ezech. 12:2; Matt. 13:14; Mark. 4:12; Joh. 12:40; Hand. 28:26; Rom. 11:8opdat zij niet zien, ook al zien zij, en niet begrijpen, ook al horen zij.

11Matt. 13:18; Mark. 4:13Dit is de gelijkenis: Het zaad is het Woord van God.

12Zij bij wie langs de weg gezaaid wordt, zijn zij die het horen; maar daarna komt de duivel en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet geloven en zalig worden.

13Matt. 13:20; Mark. 4:16Zij bij wie op de rots gezaaid wordt, zijn zij die het Woord met vreugde ontvangen, wanneer zij het gehoord hebben. Maar dezen, die maar voor een bepaalde tijd geloven, hebben geen wortel, en in een tijd van verzoeking worden zij afvallig.

14En bij wie het zaad in de dorens valt, dat zijn zij die het hebben gehoord, maar die gaandeweg door de zorgen en rijkdom en genietingen van het leven Matt. 19:23; Mark. 10:23; Luk. 18:24; 1 Tim. 6:9verstikt worden en geen vrucht dragen.

15En waar het zaad in de goede aarde valt, dat zijn zij die het Woord horen, het in een oprecht en goed hart vasthouden, en in volharding vruchten voortbrengen.

Het licht op de kandelaar

16Matt. 5:15; Mark. 4:21; Luk. 11:33En niemand die een lamp aansteekt, plaatst er een vat overheen of zet hem onder een bed, maar hij zet hem op een standaard, opdat zij die binnenkomen, het licht kunnen zien.

17Job 12:22; Matt. 10:26; Mark. 4:22; Luk. 12:2Want er is niets verborgen wat niet openbaar zal worden; en er is niets geheim wat niet bekend zal worden en in de openbaarheid komen.

18Let er dan op hoe u luistert, Matt. 13:12; 25:29; Mark. 4:25; Luk. 19:26want wie heeft, aan hem zal gegeven worden; en wie niet heeft, ook wat hij denkt te hebben, zal van hem afgenomen worden.

De echte familie van Jezus

19Matt. 12:46; 13:55; Mark. 3:31Zijn moeder en Zijn broers kwamen naar Hem toe, maar zij konden niet bij Hem komen vanwege de menigte.

20En sommigen berichtten Hem: Uw moeder en Uw broers staan buiten en willen U zien.

21Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Joh. 15:14; 2 Kor. 5:16Mijn moeder en Mijn broeders zijn dezen, die het Woord van God horen en dat doen.

De storm gestild

22Matt. 8:23; Mark. 4:35,36Het gebeurde op een van die dagen dat Hij met Zijn discipelen aan boord van een schip ging. En Hij zei tegen hen: Laten wij overvaren naar de overkant van het meer. En zij voeren weg.

23Toen zij voeren, viel Hij in slaap. En er viel een stormwind neer op het meer, en hun schip liep vol water8:23 en hun schip liep vol water - Letterlijk: en zij liepen vol. en zij waren in nood.

24Zij gingen naar Hem toe, wekten Hem en zeiden: Meester, Meester, wij vergaan! Toen stond Hij op en bestrafte de wind en de golven. En ze gingen liggen en er kwam stilte.

25Hij zei tegen hen: Waar is uw geloof? Maar zij waren bevreesd en verwonderden zich, en zij zeiden tegen elkaar: Job 26:12; Ps. 107:25Wie is Deze toch, dat Hij ook de winden en het water bevel geeft en ze Hem gehoorzaam zijn?

De Gadareense bezetene

26Matt. 8:28; Mark. 5:1En zij voeren verder naar het land van de Gadarenen, dat tegenover Galilea ligt.

27Toen Hij aan land gegaan was, kwam een man uit de stad Hem tegemoet, die al lange tijd door demonen bezeten was. Hij had geen kleren aan en verbleef niet in een huis, maar in de grafspelonken.Demonen: Er zijn in het Grieks twee verschillende woorden die in de SV allebei met duivel zijn vertaald zodat het onderlinge verschil niet meer zichtbaar is. Dat is in dit geval een gemis, omdat het verschil in betekenis tussen de twee betreffende termen niet zonder relevantie is. Het Griekse diabolos verwijst namelijk naar de duivel zelf, terwijl het woord daimoon betrekking heeft op een engel van de duivel. Vandaar dat besloten is om het eerste woord met duivel te vertalen en het tweede met demon.

28Toen hij Jezus zag, viel hij schreeuwend voor Hem neer en zei met luide stem: Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van God, de Allerhoogste? Ik bid U dat U mij niet pijnigt.

29Want Hij had de onreine geest bevolen van de man uit te gaan. Die had hem namelijk vele malen aangegrepen, en men had hem met ketenen en met boeien gebonden om hem in bewaring te houden, maar hij verbrak de boeien en werd door de demon naar de woeste plaatsen gedreven.

30Jezus vroeg hem: Wat is uw naam? Hij zei: Legio; want er waren veel demonen in hem gegaan.

31En zij smeekten Hem dat Hij hun niet zou bevelen in de afgrond te gaan.

32En er was daar een grote kudde varkens aan het weiden op de berg. Zij smeekten Hem dat Hij hun zou toestaan daarin te gaan. En Hij stond het hun toe.

33En de demonen gingen uit de man weg en gingen in de varkens; en de kudde stortte van de steilte af het meer in, en verdronk.

34Toen zij die hen weidden, zagen wat er gebeurd was, vluchtten zij en berichtten het in de stad en op het land.

35Ze gingen op weg om te zien wat er gebeurd was, en ze kwamen bij Jezus en vonden de man van wie de demonen uitgegaan waren, zittend aan de voeten van Jezus, gekleed en goed bij zijn verstand; en ze werden bevreesd.

36En ook zij die het gezien hadden, vertelden hun hoe de bezetene verlost was.

37En heel de menigte uit de omgeving van het land van de Gadarenen vroeg Hem Hand. 16:39van hen weg te gaan, want zij waren met grote vrees bevangen. Hij ging in het schip en keerde terug.

38Mark. 5:18De man van wie de demonen uitgegaan waren, bad Hem of hij bij Hem mocht blijven, maar Jezus stuurde hem weg en zei:

39Keer terug naar uw huis en vertel wat voor grote dingen God aan u gedaan heeft. En hij ging heel de stad door en verkondigde wat voor grote dingen Jezus aan hem gedaan had.

Het dochtertje van Jaïrus en de bloedvloeiende vrouw

40Het gebeurde, toen Jezus terugkeerde, dat de menigte Hem ontving, want ze waren allen op Hem blijven wachten.

41Matt. 9:18; Mark. 5:22En zie, er kwam een man, van wie de naam Jaïrus was. Hij was een leidinggevende in de synagoge. Hij viel aan de voeten van Jezus en smeekte Hem naar zijn huis te komen.Het Griekse woord archoon geeft aan dat iemand een bestuurlijke positie heeft. In de SV is dit weergegeven met overste. In het hedendaags Nederlands heeft het woord overste echter een andere betekenis gekregen. Het wordt namelijk nagenoeg uitsluitend gebruikt om het hoofd van een rooms-katholieke gemeenschap, zoals een klooster, aan te duiden of het functioneert als militaire term (luitenant-kolonel). Daarom is in de HSV in dit verband gekozen voor leidinggevende.

42Hij had namelijk één kind, een dochter van ongeveer twaalf jaar, en die lag op sterven. Toen Hij erheen ging, drong de menigte zich om Hem heen.

43Matt. 9:20; Mark. 5:25En een vrouw die al twaalf jaar Lev. 15:25bloedvloeiingen had en die al haar bezit aan dokters uitgegeven had, maar door niemand genezen had kunnen worden,

44kwam van achteren naar Hem toe en raakte de zoom van Zijn bovenkleed aan; en onmiddellijk hield het vloeien van haar bloed op.

45En Jezus zei: Wie is het die Mij heeft aangeraakt? Toen zij het allen ontkenden, zeiden Petrus en die bij hem waren: Meester, de menigte duwt tegen U aan en verdringt U, en U zegt: Wie is het die Mij aangeraakt heeft?

46Jezus zei: Iemand heeft Mij aangeraakt, want Ik heb gemerkt dat er kracht van Mij uitgegaan is.

47Toen de vrouw zag dat zij niet onopgemerkt was, kwam zij bevend naar Hem toe, en nadat zij voor Hem neergevallen was, vertelde zij voor heel het volk om welke reden zij Hem aangeraakt had en dat zij onmiddellijk genezen was.

48Hij zei tegen haar: Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede!

49Mark. 5:35Terwijl Hij nog sprak, kwam er iemand van het huis van het hoofd van de synagoge en zei tegen hem: Uw dochter is gestorven; val de Meester niet lastig.

50Maar toen Jezus dat hoorde, antwoordde Hij hem: Wees niet bevreesd, geloof alleen, en zij zal behouden worden.

51Toen Hij in het huis gekomen was, liet Hij niemand binnenkomen dan Petrus, Jakobus, Johannes, en de vader en de moeder van het kind.

52Allen huilden luid en bedreven rouw over haar. Hij zei: Huil niet; zij is niet gestorven, Joh. 11:11 maar zij slaapt.

53En zij lachten Hem uit, omdat zij wisten dat zij gestorven was.

54Maar toen Hij hen allen naar buiten gestuurd had, pakte Hij haar hand en riep: Kind, sta op!

55En haar geest keerde terug en zij stond onmiddellijk op; en Hij gaf opdracht dat men haar te eten zou geven.

56En haar ouders waren buiten zichzelf, en Hij beval hun dat zij niemand zouden zeggen wat er gebeurd was.Het Griekse werkwoord existèmi betekent letterlijk buiten zichzelf zijn. Dit duidt gewoonlijk op een buitengewoon sterke verbazing zodat men niet meer weet hoe men het heeft. Het zich ontzetten van de SV heeft in de 21e eeuw voornamelijk een negatieve betekenis en die is hier zeker niet bedoeld.

8

De vrouwen, die Jezus volgden

1En het geschiedde daarna, dat Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, predikende en verkondigende het Evangelie van het Koninkrijk Gods; en de twaalven waren met Hem;

2Matt. 27:55, 56.En sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk Maria, genaamd Magdaléna, Mark. 16:9.van welke zeven duivelen uitgegaan waren;

3En Johanna, de huisvrouw van Chûsas, den rentmeester van Heródes, en Susanna, en vele anderen, die Hem dienden van haar goederen.

Gelijkenis van het zaad

4Matt. 13:3. Mark. 4:2.Als nu een grote schare bijeenvergaderde, en zij van alle steden tot Hem kwamen, zo zeide Hij door gelijkenis:

5Een zaaier ging uit, om zijn zaad te zaaien; en als hij zaaide, viel het ene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des hemels aten dat op.

6En het andere viel op een steenrots, en opgewassen zijnde, is het verdord, omdat het geen vochtigheid had.

7En het andere viel in het midden van de doornen, en de doornen mede opwassende, verstikten hetzelve.

8En het andere viel op de goede aarde, en opgewassen zijnde, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij: Wie oren heeft, om te horen, die hore.

9Matt. 13:10. Mark. 4:10.En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat mag deze gelijkenis wezen?

10En Hij zeide: U is het 2 Kor. 3:5.gegeven, de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan; Matt. 11:25. 2 Kor. 3:14.maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, Jes. 6:9. Ezech. 12:2. Matt. 13:14. Mark. 4:12. Joh. 12:40. Hand. 28:26. Rom. 11:8.opdat zij ziende niet zien, en horende niet verstaan.

11Matt. 13:18. Mark. 4:13.Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het Woord Gods.

12En die bij den weg bezaaid worden, zijn dezen, die horen; daarna komt de duivel, en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven, en zalig worden.

13Matt. 13:20. Mark. 4:16.En die op de steenrots bezaaid worden, zijn dezen, die, wanneer zij het gehoord hebben, het Woord met vreugde ontvangen; en dezen hebben geen wortel, die maar voor een tijd geloven, en in den tijd der verzoeking wijken zij af.

14En dat in de doornen valt, zijn dezen, die gehoord hebben, en heengaande Matt. 19:23. Mark. 10:23. Luk. 18:24. 1 Tim. 6:9.verstikt worden door de zorgvuldigheden, en rijkdom, en wellusten des levens, en voldragen geen vrucht.

15En dat in de goede aarde valt, zijn dezen, die, het Woord gehoord hebbende, hetzelve in een eerlijk en goed hart bewaren, en in volstandigheid vruchten voortbrengen.

Gelijkenis van de kaars

16Matt. 5:15. Mark. 4:21. Luk. 11:33.En niemand, die een kaars ontsteekt, bedekt dezelve met een vat, of zet ze onder een bed; maar zet ze op een kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht zien mogen.

17Job 12:22. Matt. 10:26. Mark. 4:22. Luk. 12:2.Want er is niets verborgen, dat niet openbaar zal worden; noch heimelijk, dat niet bekend zal worden, en in het openbaar komen.

18Ziet dan, hoe gij hoort; Matt. 13:12. 25:29. Mark. 4:25. Luk. 19:26.want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en zo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent te hebben, zal van hem genomen worden.

Familie van Jezus

19Matt. 12:46. 13:55. Mark. 3:31.En Zijn moeder en Zijn broeders kwamen tot Hem, en konden bij Hem niet komen, vanwege de schare.

20En Hem werd geboodschapt van enigen, die zeiden: Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, begerende U te zien.

21Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Joh. 15:14. 2 Kor. 5:16.Mijn moeder en Mijn broeders zijn dezen, die Gods Woord horen, en datzelve doen.

Jezus stilt den storm

22Matt. 8:23. Mark. 4:35, 36.En het geschiedde in een van die dagen, dat Hij in een schip ging, en Zijn discipelen met Hem; en Hij zeide tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde van het meer. En zij staken af.

23En als zij voeren, viel Hij in slaap; en er kwam een storm van wind op het meer, en zij werden vol waters, en waren in nood.

24En zij gingen tot Hem, en wekten Hem op, zeggende: Meester, Meester, wij vergaan! en Hij, opgestaan zijnde, bestrafte den wind en de watergolven, en zij hielden op, en er werd stilte.

25En Hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar zij, bevreesd zijnde, verwonderden zich, zeggende tot elkander: Job 26:12. Ps. 107:25.Wie is toch Deze, dat Hij ook de winden en het water gebiedt, en zij zijn Hem gehoorzaam?

De bezetene van Gadara

26Matt. 8:28. Mark. 5:1.En zij voeren voort naar het land der Gadarénen, hetwelk is tegenover Galiléa.

27En als Hij aan het land uitgegaan was, ontmoette Hem een zeker man uit de stad, die van over langen tijd met duivelen was bezeten geweest; en was met geen klederen gekleed, en bleef in geen huis, maar in de graven.

28En hij, Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor Hem neder, en zeide met een grote stem: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten, ik bid U, dat Gij mij niet pijnigt!

29Want Hij had den onreinen geest geboden, dat hij van den mens zou uitvaren; want hij had hem menigen tijd bevangen gehad; en hij werd met ketenen en met boeien gebonden, om bewaard te zijn; en hij verbrak de banden, en werd van den duivel gedreven in de woestijnen.

30En Jezus vraagde hem, zeggende: Welke is uw naam? En hij zeide: Legio. Want vele duivelen waren in hem gevaren.

31En zij baden Hem, dat Hij hun niet gebieden zou in den afgrond heen te varen.

32En aldaar was een kudde veler zwijnen, weidende op den berg; en zij baden Hem, dat Hij hun wilde toelaten in dezelve te varen. En Hij liet het hun toe.

33En de duivelen, uitvarende van den mens, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in het meer; en versmoorde.

34En die ze weidden, ziende hetgeen geschied was, zijn gevlucht; en heengaande boodschapten het in de stad, en op het land.

35En zij gingen uit, om te zien hetgeen geschied was, en kwamen tot Jezus, en vonden den mens, van welken de duivelen uitgevaren waren, zittend aan de voeten van Jezus, gekleed en wel bij zijn verstand; en zij werden bevreesd.

36En ook, die het gezien hadden, verhaalden hun, hoe de bezetene was verlost geworden.

37En de gehele menigte van het omliggende land der Gadarénen baden Hem, Hand. 16:39.dat Hij van hen wegging; want zij waren met grote vreze bevangen. En Hij, in het schip gegaan zijnde, keerde wederom.

38Mark. 5:18.En de man, van welken de duivelen uitgevaren waren, bad Hem, dat hij mocht bij Hem zijn. Maar Jezus liet hem van Zich gaan, zeggende:

39Keer weder naar uw huis, en vertel, wat grote dingen u God gedaan heeft. En hij ging heen door de gehele stad, verkondigende, wat grote dingen Jezus hem gedaan had.

Het dochtertje van Jaïrus opgewekt. De kranke vrouw

40En het geschiedde, als Jezus wederkeerde, dat Hem de schare ontving; want zij waren allen Hem verwachtende.

41Matt. 9:18. Mark. 5:22.En ziet, er kwam een man, wiens naam was Jaïrus, en hij was een overste der synagoge; en hij viel aan de voeten van Jezus, en bad Hem, dat Hij in zijn huis wilde komen.

42Want hij had een enige dochter, van omtrent twaalf jaren, en deze lag op haar sterven. En als Hij heenging, zo verdrongen Hem de scharen.

43Matt. 9:20. Mark. 5:25.En een vrouw, die twaalf jaren lang den Lev. 15:25.vloed des bloeds gehad had, welke al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd had; en van niemand had kunnen genezen worden,

44Van achteren tot Hem komende, raakte den zoom Zijns kleeds aan; en terstond stelpte de vloed haars bloeds.

45En Jezus zeide: Wie is het, die Mij heeft aangeraakt? En als zij het allen miszaakten, zeide Petrus en die met hem waren: Meester, de scharen drukken en verdringen U, en zegt Gij: Wie is het, die Mij aangeraakt heeft?

46En Jezus zeide: Iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik heb bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is.

47De vrouw nu, ziende, dat zij niet verborgen was, kwam bevende, en voor Hem nedervallende, verklaarde Hem voor al het volk, om wat oorzaak zij Hem aangeraakt had, en hoe zij terstond genezen was.

48En Hij zeide tot haar: Dochter, wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.

49Mark. 5:35.Als Hij nog sprak, kwam er een van het huis des oversten der synagoge, zeggende tot hem: Uw dochter is gestorven; zijt den Meester niet moeielijk.

50Maar Jezus, dat horende, antwoordde hem, zeggende: Vrees niet, geloof alleenlijk, en zij zal behouden worden.

51En als Hij in het huis kwam, liet Hij niemand inkomen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, en den vader en de moeder des kinds.

52En zij schreiden allen, en maakten misbaar over hetzelve. En Hij zeide: Schreit niet; zij is niet gestorven; Joh. 11:11.maar zij slaapt.

53En zij belachten Hem, wetende, dat zij gestorven was.

54Maar als Hij ze allen uitgedreven had, greep Hij haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op!

55En haar geest keerde weder, en zij is terstond opgestaan; en Hij gebood, dat men haar te eten geven zou.

56En haar ouders ontzetten zich; en Hij beval hun, dat zij niemand zouden zeggen hetgeen geschied was.