Mattheüs 15
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Mattheüs

HSV

De ware reinheid

1Toen Mark. 7:1kwamen enige schriftgeleerden en Farizeeën uit Jeruzalem bij Jezus en zeiden:

2Waarom overtreden Uw discipelen de overlevering van de ouden? Want zij wassen hun handen niet als zij brood gaan eten.

3Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Waarom overtreedt ook u het gebod van God door uw overlevering?

4Ex. 20:12; Deut. 5:16; Efez. 6:2God heeft immers geboden: Eer uw vader en moeder, en: Ex. 21:17; Lev. 20:9; Spr. 20:20Wie vader of moeder vervloekt, moet zeker sterven.

5Maar u zegt: Wie maar tegen vader of moeder zegt: Het is bestemd als offergave, wat u van mij had kunnen krijgen, en zijn vader en moeder niet zal eren, met hem is het in orde.

6Mark. 7:13; 1 Tim. 4:3; 2 Tim. 3:2En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt.

7Huichelaars! Terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei:

8Jes. 29:13; Ezech. 33:31; Mark. 7:6Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan;

9maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die Mark. 7:6,7; Kol. 2:18,20,22geboden van mensen zijn.

10Mark. 7:14En toen Hij de menigte bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: Luister en begrijp het goed:

11Hand. 10:15; Rom. 14:17,20; Tit. 1:15Wat de mond ingaat, verontreinigt de mens niet; maar wat de mond uitkomt, dat verontreinigt de mens.

12Toen kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Weet U wel dat toen de Farizeeën dit woord hoorden, zij er aanstoot aan namen?

13Maar Hij antwoordde en zei: Joh. 15:2Elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgetrokken worden.

14Laat hen gaan; Jes. 42:19; Luk. 6:39het zijn blinde geleiders van blinden. Als nu een blinde een blinde geleidt, zullen zij beiden in een kuil vallen.

15Mark. 7:17Petrus antwoordde en zei tegen Hem: Verklaar ons deze gelijkenis.

16Maar Jezus zei: Bent ook u nog altijd onwetend?

17Ziet u niet in dat alles wat de mond ingaat, in de buik komt en in de afzondering weer uitgescheiden wordt?

18Maar de dingen die uit de mond komen, komen voort uit het hart, en die verontreinigen de mens.

19Gen. 6:5; 8:21; Spr. 6:14; Jer. 17:9Want uit het hart komen voort kwaadaardige overwegingen, alle moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen, lasteringen.

20Deze dingen zijn het die de mens verontreinigen; maar het eten met ongewassen handen verontreinigt de mens niet.

De Kananese vrouw

21Mark. 7:24En Jezus ging vandaar weg en vertrok naar het gebied van Tyrus en Sidon.

22En zie, een Kananese vrouw, die uit dat gebied kwam, riep naar Hem: Heere, Zoon van David, ontferm U over mij! Mijn dochter is ernstig door een demon bezeten.Demonen: Er zijn in het Grieks twee verschillende woorden die in de SV allebei met duivel zijn vertaald zodat het onderlinge verschil niet meer zichtbaar is. Dat is in dit geval een gemis, omdat het verschil in betekenis tussen de twee betreffende termen niet zonder relevantie is. Het Griekse diabolos verwijst namelijk naar de duivel zelf, terwijl het woord daimoon betrekking heeft op een engel van de duivel. Vandaar dat besloten is om het eerste woord met duivel te vertalen en het tweede met demon.

23Maar Hij antwoordde haar met geen woord. En Zijn discipelen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: Stuur haar weg, want zij roept ons na.

24Hij antwoordde en zei: Matt. 10:6; Hand. 13:46Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.

25Maar zij kwam dichterbij, knielde voor Hem neer en zei: Heere, help mij!

26Hij antwoordde echter en zei: Het is niet behoorlijk het brood van de kinderen te nemen en naar de hondjes te werpen.

27Zij zei: Ja, Heere, maar de hondjes eten ook van de kruimels die er vallen van de tafel van hun bezitter.

28Toen antwoordde Jezus en zei tegen haar: O vrouw, groot is uw geloof; het zal gebeuren zoals u wilt. En haar dochter was vanaf dat moment gezond.

Genezing bij de zee van Galilea

29Mark. 7:31En Jezus vertrok vandaar en kwam bij de zee van Galilea; en Hij klom de berg op en ging daar zitten.

30Jes. 29:18; 35:5; Matt. 11:5; Luk. 7:22En er kwam een grote menigte naar Hem toe en zij hadden kreupelen, blinden, mensen die niet konden spreken en verlamden bij zich, en vele anderen. En zij legden ze voor de voeten van Jezus en Hij genas hen,

31zodat de menigte zich verwonderde, toen zij zagen dat zij die niet hadden kunnen spreken, konden spreken, de verlamden gezond waren, de kreupelen konden lopen en de blinden konden zien; en zij verheerlijkten de God van Israël.

De tweede wonderbare spijziging

32Mark. 8:1En Jezus riep Zijn discipelen bij Zich en zei: Ik ben innerlijk met ontferming bewogen over de menigte, omdat zij al drie dagen bij Mij gebleven zijn, en zij hebben niets wat zij kunnen eten; Ik wil hen niet nuchter wegsturen, opdat zij onderweg niet bezwijken.

33En Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Waar halen wij in een afgelegen plaats zoveel broden vandaan dat wij zo'n grote menigte kunnen verzadigen?

34En Jezus zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Zij zeiden: Zeven, en enkele visjes.

35En Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten.

36En Hij nam de zeven broden en de vissen, en nadat Hij 1 Sam. 9:13gedankt had, brak Hij ze en gaf ze aan Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de menigte.

37En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten het overschot van de stukken brood op, zeven manden vol.

38Zij die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegeteld.

39En nadat Hij de menigte had weggestuurd, ging Hij in het schip en kwam in het gebied van Magdala.

15

De inzetting der ouden

1Toen Mark. 7:1.kwamen tot Jezus enige schriftgeleerden en farizeeën, die van Jeruzalem waren, zeggende:

2Waarom overtreden Uw discipelen de inzetting der ouden? Want zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood zullen eten.

3Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods, door uw inzetting?

4Ex. 20:12. Deut. 5:16. Efez. 6:2.Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder, en: Ex. 21:17. Lev. 20:9. Spr. 20:20.Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven.

5Maar gij zegt: Zo wie tot vader of moeder zal zeggen: Het is een gave, zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen; en zijn vader of zijn moeder geenszins zal eren, die voldoet.

6Mark. 7:13. 1 Tim. 4:3. 2 Tim. 3:2.En gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting.

7Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende:

8Jes. 29:13. Ezech. 33:31. Mark. 7:6.Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;

9Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die Mark. 7:6, 7. Kol. 2:18, 20, 22.geboden van mensen zijn.

10Mark. 7:14.En als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat.

11Hand. 10:15. Rom. 14:17, 20. Tit. 1:15.Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens.

12Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden tot Hem: Weet Gij wel, dat de farizeeën deze rede horende, geërgerd zijn geweest?

13Maar Hij, antwoordende zeide: Joh. 15:2.Alle plant, die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.

14Laat hen varen; Jes. 42:19. Luk. 6:39.zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen.

15Mark. 7:17.En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis.

16Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetende?

17Verstaat gij nog niet, dat al wat ten monde ingaat, in den buik komt, en in de heimelijkheid wordt uitgeworpen?

18Maar die dingen, die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en dezelve ontreinigen den mens.

19Gen. 6:5. 8:21. Spr. 6:14. Jer. 17:9.Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen.

20Deze dingen zijn het, die den mens ontreinigen; maar het eten met ongewassen handen ontreinigt den mens niet.

De Kananese vrouw

21Mark. 7:24.En Jezus van daar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon.

22En ziet, een Kananese vrouw, uit die landpalen komende, riep tot Hem, zeggende: Heere! Gij Zone Davids, ontferm U mijner! mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten.

23Doch Hij antwoordde haar niet één woord. En Zijn discipelen, tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U; want zij roept ons na.

24Maar Hij, antwoordende, zeide: Matt. 10:6. Hand. 13:46.Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.

25En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij!

26Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en den hondekens voor te werpen.

27En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondekens eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel van hun heren.

28Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure.

Tweede vermenigvuldiging der broden

29Mark. 7:31.En Jezus, van daar vertrekkende, kwam aan de zee van Galiléa, en klom op den berg, en zat daar neder.

30Jes. 29:18. 35:5. Matt. 11:5. Luk. 7:22.En vele scharen zijn tot Hem gekomen, hebbende bij zich kreupelen, blinden, stommen, lammen, en vele anderen, en wierpen ze voor de voeten van Jezus; en Hij genas dezelve.

31Alzo dat de scharen zich verwonderden, ziende de stommen sprekende, de lammen gezond, de kreupelen wandelende, en de blinden ziende; en zij verheerlijkten den God Israëls.

32Mark. 8:1.En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare, omdat zij nu drie dagen bij Mij gebleven zijn, en hebben niet wat zij eten zouden; en Ik wil hen niet nuchteren van Mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken.

33En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Van waar zullen wij zovele broden in de woestijn bekomen, dat wij zulk een grote schare zouden verzadigen?

34En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes.

35En Hij gebood de scharen neder te zitten op de aarde.

36En Hij nam de zeven broden en de vissen, en als Hij 1 Sam. 9:13.gedankt had, brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de schare.

37En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op, het overschot der brokken, zeven volle manden.

38En die daar gegeten hadden, waren vier duizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.

39En de scharen van Zich gelaten hebbende, ging Hij in het schip, en kwam in de landpalen van Magdala.