Mattheüs 19
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Mattheüs

HSV

De heiligheid van het huwelijk

1En Mark. 10:1het gebeurde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij uit Galilea vertrok en over de Jordaan naar het gebied van Judea ging.

2En een grote menigte volgde Hem, en Hij genas hen daar.

3Mark. 10:2En de Farizeeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken en zeiden tegen Hem: Is het een man toegestaan zijn vrouw om allerlei redenen te verstoten?

4En Hij antwoordde en zei tegen hen: Hebt u niet gelezen dat Hij Die de mens gemaakt heeft, hen Gen. 1:27van het begin af mannelijk en vrouwelijk gemaakt heeft,

5Gen. 2:24; Efez. 5:31en gezegd heeft: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en 1 Kor. 6:16die twee zullen tot één vlees zijn,

6zodat zij niet meer twee zijn, maar één vlees? Dus, 1 Kor. 7:10wat God samengevoegd heeft, laat de mens dat niet scheiden.

7Zij zeiden tegen Hem: Deut. 24:1; Jer. 3:1Waarom heeft Mozes dan geboden een echtscheidingsbrief te geven en haar te verstoten?

8Hij zei tegen hen: Mozes heeft vanwege de hardheid van uw hart u toegestaan uw vrouw te verstoten; maar van het begin af is het zo niet geweest.

9Matt. 5:32; Mark. 10:11; Luk. 16:18; 1 Kor. 7:10Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot anders dan om hoererij en met een ander trouwt, die pleegt overspel, en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel.

10Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Als de zaak van de man met de vrouw er zo voor staat, is het beter niet te trouwen.

11Maar Hij zei tegen hen: 1 Kor. 7:7,17Niet allen vatten dit woord, maar alleen zij aan wie het gegeven is.

12Want er zijn ontmanden die uit de moederschoot zo geboren zijn; en er zijn ontmanden die door de mensen ontmand zijn; en er zijn ontmanden die zichzelf ontmand hebben om het Koninkrijk der hemelen. Wie dit vatten kan, laat die het vatten.

Jezus zegent de kinderen

13Mark. 10:13; Luk. 18:15Toen werden kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen en zou bidden; maar de discipelen bestraften hen.

14Maar Jezus zei: Matt. 18:3; 1 Kor. 14:20; 1 Petr. 2:2Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.

15En nadat Hij de handen op hen gelegd had, vertrok Hij vandaar.

De rijke jongeman

16Mark. 10:17; Luk. 18:18En zie, er kwam iemand naar Hem toe en die zei tegen Hem: Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te hebben?

17Hij zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God. Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.

18Hij zei tegen Hem: Welke? Jezus zei: Ex. 20:12; Deut. 5:17; Rom. 13:9U zult niet doden; u zult geen overspel plegen; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen;

19eer uw vader en moeder; en: Lev. 19:17; Matt. 22:39; Mark. 12:31; Gal. 5:14; Jak. 2:8u zult uw naaste liefhebben als uzelf.

20De jongeman zei tegen Hem: Al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog?

21Jezus zei tegen hem: Als u volmaakt wilt zijn, Luk. 12:33; 16:9ga dan heen, verkoop wat u hebt, Matt. 6:19; 1 Tim. 6:19en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij.

22Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen.

23Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u Spr. 11:28; Mark. 10:23; Luk. 18:24dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan.

24Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.

25Toen Zijn discipelen dit hoorden, stonden zij versteld en zeiden: Wie kan dan zalig worden?

26Maar Jezus keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, Job 42:2; Jer. 32:17; Zach. 8:6; Luk. 1:37; 18:27maar bij God zijn alle dingen mogelijk.

27Matt. 4:20; Mark. 10:28; Luk. 5:11; 18:28Toen antwoordde Petrus en zei tegen Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?

28En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, Luk. 22:30ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.

29Deut. 33:9En al wie huizen of broers of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers zal verlaten hebben omwille van Mijn Naam, Job 42:12die zal honderdvoudig ontvangen en het eeuwige leven beërven.

30Mark. 10:31; Luk. 13:30Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten.

19

De echtscheiding

1En Mark. 10:1.het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij vertrok van Galiléa, en kwam over de Jordaan, in de landpalen van Judéa.

2En vele scharen volgden Hem, en Hij genas ze aldaar.

3Mark. 10:2.En de farizeeën kwamen tot Hem, verzoekende Hem, en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten, om allerlei oorzaak?

4Doch Hij, antwoordende, zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die Gen. 1:27.van den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw?

5Gen. 2:24. Efez. 5:31.En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en 1 Kor. 6:16.die twee zullen tot één vlees zijn;

6Alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. 1 Kor. 7:10.Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.

7Zij zeiden tot hem: Deut. 24:1. Jer. 3:1.Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten?

8Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest.

9Matt. 5:32. Mark. 10:11. Luk. 16:18. 1 Kor. 7:10.Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, doet ook overspel.

10Zijn discipelen zeiden tot Hem: Indien de zaak des mensen met de vrouw alzo staat, zo is het niet oorbaar te trouwen.

11Doch Hij zeide tot hen: 1 Kor. 7:7, 17.Allen vatten dit woord niet, maar dien het gegeven is.

12Want er zijn gesnedenen, die uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er zijn gesnedenen, die van de mensen gesneden zijn; en er zijn gesnedenen, die zichzelven gesneden hebben, om het Koninkrijk der hemelen. Die dit vatten kan, vatte het.

Jezus zegent de kinderen

13Mark. 10:13. Luk. 18:15.Toen werden kinderkens tot Hem gebracht, opdat Hij de handen hun zou opleggen en bidden; en de discipelen bestraften dezelve.

14Maar Jezus zeide: Matt. 18:3. 1 Kor. 14:20. 1 Petr. 2:2.Laat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.

15En als Hij hun de handen opgelegd had, vertrok Hij van daar.

De rijke jongeling

16Mark. 10:17. Luk. 18:18.En ziet, er kwam een tot Hem, en zeide tot Hem: Goede Meester! wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe?

17En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden.

18Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: Ex. 20:12. Deut. 5:17. Rom. 13:9.Gij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven;

19Eer uw vader en moeder; en: Lev. 19:17. Matt. 22:39. Mark. 12:31. Gal. 5:14. Jak. 2:8.Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven.

20De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog?

21Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, Luk. 12:33. 16:9.ga heen, verkoop wat gij hebt, Matt. 6:19. 1 Tim. 6:19.en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij.

22Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele goederen.

23En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, Spr. 11:28. Mark. 10:23. Luk. 18:24.dat een rijke bezwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan.

24En wederom zeg Ik u: Het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke inga in het Koninkrijk Gods.

25Zijn discipelen nu, dit horende, werden zeer verslagen, zeggende: Wie kan dan zalig worden?

26En Jezus, hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Luk. 1:37. 18:27.maar bij God zijn alle dingen mogelijk.

27Matt. 4:20. Mark. 10:28. Luk. 5:11. 18:28.Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden?

28En Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, Luk. 22:30.dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls.

29Deut. 33:9.En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijns Naams wil, Job 42:12.die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beërven.

30Mark. 10:31. Luk. 13:30.Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten.