Numeri 20
Het vierde boek van Mozes Numeri

HSV

Mirjam sterft

1De Israëlieten kwamen in de woestijn Zin, heel de gemeenschap, in de eerste maand, en het volk bleef in Kades. Daar stierf Mirjam, en zij werd er begraven.

Het water van Meriba

2Maar er was voor de gemeenschap geen water. Toen kwamen zij bijeen tegen Mozes en tegen Aäron.

3En het volk kreeg onenigheid met Mozes. Zij zeiden: Hadden wij maar de geest gegeven, toen Num. 16:32,49onze broeders voor het aangezicht van de HEERE de geest gaven!

4En waarom hebt u de gemeente van de HEERE in deze woestijn gebracht? Om hier te sterven, wij en ons vee?

5En waarom hebt u ons uit Egypte laten vertrekken? Om ons op deze ellendige plaats te brengen? Het is geen plaats voor zaaigoed, evenmin voor vijgenbomen, wijnstokken en granaatappels. Ook is er geen water om te drinken.

6Toen gingen Mozes en Aäron van de gemeente weg naar de ingang van de tent van ontmoeting, en zij wierpen zich met hun gezicht ter aarde. En de heerlijkheid van de HEERE verscheen hun.

7De HEERE sprak tot Mozes:

8Neem de staf en roep de gemeenschap bijeen, u en Aäron, uw broer, en spreek voor hun ogen tot de rots, en die zal zijn water geven. Neh. 9:15; Ps. 78:15,16; 105:41; 114:8Zo zult u water voor hen voortbrengen uit de rots, en u zult de gemeenschap en hun vee laten drinken.

9Toen nam Mozes de staf van voor het aangezicht van de HEERE, zoals Hij hem geboden had.

10En Mozes en Aäron riepen de gemeente voor de rots bijeen, Ps. 106:32,33en hij zei tegen hen: Luister toch, ongehoorzamen, Deut. 32:51zullen wij voor u uit deze rots water voortbrengen?

11Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de rots twee keer met zijn staf, Ps. 78:15; 105:41; Jes. 48:21; 1 Kor. 10:4en er kwam veel water uit, Jes. 43:20zodat de gemeenschap en hun vee konden drinken.

12Maar de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron: Num. 27:14; Deut. 1:37Omdat u niet in Mij geloofd hebt, en Mij voor de ogen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, zult u deze gemeente niet in het land brengen dat Ik hun gegeven heb.

13Dit is het water van Meriba, waar de Israëlieten de HEERE ter verantwoording riepen, en waar Hij onder hen geheiligd werd.

De Edomieten weigeren Mozes de doortocht

14En Mozes stuurde uit Kades boden naar de koning van Edom, met de boodschap: Deut. 23:7; Obadja vs. 10,12Dit zegt uw broeder Israël: U weet zelf van al de moeite die ons getroffen heeft,

15dat onze vaderen naar Egypte vertrokken zijn, en dat wij vele dagen in Egypte gewoond hebben, en dat de Egyptenaren ons en onze vaderen kwaad gedaan hebben.

16Toen Ex. 2:23riepen wij tot de HEERE. Hij hoorde onze stem, en Hij Ex. 14:19zond een Engel, en Hij leidde ons uit Egypte. En zie, wij zijn in Kades, een stad aan het uiterste van uw grens.

17Laat ons toch door uw land trekken. Wij zullen niet door akkers of wijngaarden trekken, en wij zullen geen water uit een put drinken. Wij zullen de koninklijke weg nemen, wij zullen niet naar rechts of naar links afwijken, totdat wij door uw gebied getrokken zijn.

18Maar Edom zei tegen hem: U mag niet door mijn land trekken, anders ga ik u met het zwaard tegemoet!

19Toen zeiden de Israëlieten tegen hem: Wij zullen langs de hoofdweg trekken, en als wij van uw water drinken, ik en mijn vee, dan zal ik daarvoor de prijs betalen. Ik wil alleen maar te voet doortrekken, meer niet.

20Maar hij zei: U mag er niet doortrekken! En Edom trok eropuit, hem tegemoet, met een zwaar bewapend volk, en met sterke hand.

21Zo weigerde Edom toestemming aan Israël om door zijn gebied te trekken en daarom Richt. 11:18week Israël van hem af.

Aäron sterft

22Toen braken de Israëlieten van Kades op Num. 33:37en zij kwamen, heel de gemeenschap, bij de berg Hor.

23En de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron, bij de berg Hor, aan de grens van het land van Edom:

24Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden, want hij zal niet in het land komen dat Ik aan de Israëlieten gegeven heb, omdat u bij het water van Meriba ongehoorzaam bent geweest aan Mijn bevel.

25Num. 33:38; Deut. 32:50Neem Aäron en Eleazar, zijn zoon, en laat hen de berg Hor opklimmen.

26En trek Aäron zijn kleding uit en trek ze Eleazar, zijn zoon, aan, want Aäron zal met zijn voorgeslacht verenigd worden en daar sterven.

27Mozes deed zoals de HEERE geboden had: zij klommen de berg Hor op, voor de ogen van heel de gemeenschap.

28En Mozes trok Aäron zijn kleding uit, en hij trok ze zijn zoon Eleazar aan. Deut. 10:6; 32:50En Aäron stierf daar, op de top van de berg. Mozes daalde van de berg af, met Eleazar.

29Toen heel de gemeenschap zag dat Aäron de geest gegeven had, beweenden zij Aäron dertig dagen, heel het huis van Israël.

20

Dood van Mirjam

1Als de kinderen Israëls, de ganse vergadering, in de woestijn Zin gekomen waren, in de eerste maand, zo bleef het volk te Kades. En Mirjam stierf aldaar, en zij werd aldaar begraven.

De wateren van Meriba

2En er was geen water voor de vergadering; toen vergaderden zij zich tegen Mozes en tegen Aäron.

3En het volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: Och, of wij den geest gegeven hadden, toen Num. 16:32, 49.onze broeders voor het aangezicht des HEEREN den geest gaven!

4Waarom toch hebt gijlieden de gemeente des HEEREN in deze woestijn gebracht, dat wij daar sterven zouden, wij en onze beesten?

5En waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, om ons te brengen in deze kwade plaats? Het is geen plaats van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken, noch van granaatappelen; ook is er geen water om te drinken.

6Toen gingen Mozes en Aäron van het aangezicht der gemeente tot de deur van de tent der samenkomst, en zij vielen op hun aangezichten; en de heerlijkheid des HEEREN verscheen hun.

7En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:

8Neem dien staf, en verzamel de vergadering, gij en Aäron, uw broeder, en spreekt gijlieden tot den steenrots voor hun ogen, zo zal zij hun water geven; Neh. 9:15. Ps. 78:15, 16. 105:41. 114:8.alzo zult gij hun water voortbrengen uit den steenrots, en gij zult de vergadering en haar beesten drenken.

9Toen nam Mozes den staf van voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Hij hem geboden had.

10En Mozes en Aäron vergaderden de gemeente voor de steenrots, Ps. 106:32, 33.en hij zeide tot hen: Hoort toch, gij wederspannigen, Deut. 32:51.zullen wij water voor ulieden uit deze steenrots hervoorbrengen?

11Toen hief Mozes zijn hand op, en hij sloeg de steenrots tweemaal met zijn staf; Ps. 78:15. 105:41. Jes. 48:21. 1 Kor. 10:4.en er kwam veel waters uit, Jes. 43:20.zodat de vergadering dronk, en haar beesten.

12Derhalve zeide de HEERE tot Mozes en tot Aäron: Num. 27:14. Deut. 1:37.Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligdet voor de ogen der kinderen van Israël, daarom zult gijlieden deze gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk Ik hun gegeven heb.

13Dit zijn de wateren van Meríba, daar de kinderen Israëls met den HEERE om getwist hebben; en Hij werd aan hen geheiligd.

De Edomieten weigeren Mozes den doortocht

14Daarna zond Mozes boden uit Kades tot den koning van Edom, welke zeiden: Deut. 23:7. Obadja vs. 10, 12.Alzo zegt uw broeder Israël: Gij weet al de moeite, die ons ontmoet is;

15Dat onze vaders naar Egypte afgetogen zijn, en wij in Egypte vele dagen gewoond hebben; en dat de Egyptenaars aan ons en onze vaderen kwaad gedaan hebben.

16Toen Ex. 2:23.riepen wij tot den HEERE, en Hij hoorde onze stem, en Hij Ex. 14:19.zond een Engel, en Hij leidde ons uit Egypte; en ziet, wij zijn te Kades, en stad aan het uiterste uwer landpale.

17Laat ons toch door uw land trekken; wij zullen niet trekken door den akker, noch door de wijngaarden, noch zullen het water der putten drinken; wij zullen den koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken ter rechter- noch ter linkerhand, totdat wij door uw landpalen zullen getrokken zijn.

18Doch Edom zeide tot hem: Gij zult door mij niet trekken, opdat ik niet misschien met het zwaard uitga u tegemoet!

19Toen zeiden de kinderen Israëls tot hem: Wij zullen door den gebaanden weg optrekken, en indien wij van uw water drinken, ik en mijn vee, zo zal ik deszelfs prijs daarvoor geven; ik zal alleenlijk, zonder iets anders, te voet doortrekken.

20Doch hij zeide: Gij zult niet doortrekken! En Edom is hem tegemoet uitgetrokken, met een zwaar volk, en met een sterke hand.

21Alzo weigerde Edom Israël toe te laten door zijn landpale te trekken; daarom Richt. 11:18.week Israël van hem af.

Aärons dood

22Toen reisden zij van Kades; Num. 33:37.en de kinderen Israëls kwamen, de ganse vergadering, aan den berg Hor.

23De HEERE nu sprak tot Mozes, en tot Aäron, aan den berg Hor, aan de pale van het land van Edom, zeggende:

24Aäron zal tot zijn volken verzameld worden; want hij zal niet komen in het land, hetwelk Ik aan de kinderen Israëls gegeven heb, omdat gijlieden Mijn mond wederspannig geweest zijt bij de wateren van Meríba.

25Num. 33:38. Deut. 32:50.Neem Aäron, en Eleázar, zijn zoon, en doe hen opklimmen tot den berg Hor.

26En trek Aäron zijn klederen uit, en trek ze Eleázar, zijn zoon, aan; want Aäron zal verzameld worden, en daar sterven.

27Mozes nu deed, gelijk als de HEERE geboden had; want zij klommen tot op den berg Hor, voor de ogen der ganse vergadering.

28En Mozes trok Aäron zijn klederen uit, en hij trok ze zijn zoon Eleázar aan; Deut. 10:6. 32:50.en Aäron stierf aldaar, op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleázar van dien berg af.

29Toen de ganse vergadering zag, dat Aäron overleden was, zo beweenden zij Aäron dertig dagen, het ganse huis van Israël.