Numeri 27
Het vierde boek van Mozes Numeri

HSV

De wet van het erfrecht

1Toen kwamen Num. 26:33; 36:2; Joz. 17:3de dochters van Zelafead, de zoon van Hefer, de zoon van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse, van de geslachten van Manasse, de zoon van Jozef, naar voren. Dit zijn de namen van zijn dochters: Machla, Noa, en Hogla, Milka en Tirza.

2Zij gingen staan voor Mozes en voor Eleazar, de priester, en voor de leiders en heel de gemeenschap, bij de ingang van de tent van ontmoeting, met het verzoek:

3Onze vader Num. 14:35; 26:64is gestorven in de woestijn, Num. 16:1hoewel hijzelf niet behoorde tot de aanhang van hen die tegen de HEERE hadden samengespannen, tot de aanhang van Korach; hij is om zijn eigen zonde gestorven. Hij had echter geen zonen.

4Waarom zou de naam van onze vader uit het midden van zijn geslacht worden weggenomen, alleen maar omdat hij geen zoon had? Geef ons bezit te midden van de broers van onze vader.

5Mozes bracht hun rechtszaak voor het aangezicht van de HEERE.

6En de HEERE sprak tot Mozes:

7De dochters van Zelafead hebben gelijk; Num. 36:2u moet hun inderdaad een eigen erfelijk bezit geven, te midden van de broers van hun vader, en u moet het erfelijk bezit van hun vader op hen doen overgaan.

8En tegen de Israëlieten moet u zeggen: Wanneer iemand sterft en geen zoon heeft, dan moet u zijn erfelijk bezit op zijn dochter doen overgaan.

9En als hij geen dochter heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan zijn broers geven.

10En als hij geen broers heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan de broers van zijn vader geven.

11Als ook zijn vader geen broers heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan zijn bloedverwant geven die uit zijn geslacht het nauwst aan hem verwant is, zodat die het in bezit neemt. Dit is voor de Israëlieten een rechtsverordening, zoals de HEERE Mozes geboden heeft.

Jozua als opvolger van Mozes aangewezen

12Deut. 32:48,49Daarna sprak de HEERE tot Mozes: Klim deze berg Abarim op, en bezie het land dat Ik de Israëlieten gegeven heb.

13Wanneer u het gezien hebt, zult ook u met uw voorgeslacht verenigd worden, net Num. 20:24als uw broer Aäron daarmee verenigd is.

14Num. 20:12Dat is omdat u Mijn bevel ongehoorzaam bent geweest in de woestijn Zin, tijdens de twist van de gemeenschap, Num. 20:12door Mij voor hun ogen niet te heiligen bij het water. Dat is het water van Meriba, ter hoogte van Kades, in de woestijn Zin.

15Toen sprak Mozes tot de HEERE:

16Laat de HEERE, Num. 16:22; Hebr. 12:9de God Die aan alle vlees de adem geeft, over deze gemeenschap een man aanstellen

17die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die hen weer doet ingaan, 1 Kon. 22:17; Matt. 9:36; Mark. 6:34opdat de gemeenschap van de HEERE niet zal zijn als schapen die geen herder hebben.

18Toen zei de HEERE tegen Mozes: Deut. 3:21Neem Jozua bij u, de zoon van Nun, een man Deut. 34:9in wie de Geest is, en leg uw hand op hem.

19Plaats hem voor de priester Eleazar en voor heel de gemeenschap, en draag voor hun ogen het bevel aan hem over.

20Leg een deel van uw waardigheid op hem. Dan zal heel de gemeenschap van de Israëlieten naar hem luisteren.

21En hij moet voor Eleazar, de priester, gaan staan, en die zal voor hem vragen Ex. 28:30; Lev. 8:8naar het oordeel van de urim, voor het aangezicht van de HEERE. Op zijn bevel zullen zij uitgaan en op zijn bevel zullen zij ingaan, hij, en al de Israëlieten met hem, heel de gemeenschap.

22Mozes deed zoals de HEERE hem geboden had: hij liet Jozua halen en plaatste hem voor Eleazar, de priester, en voor heel de gemeenschap.

23Hij legde hem zijn handen op en droeg hem het bevel over, zoals de HEERE door de dienst van Mozes27:23 de dienst van Mozes - Letterlijk: de hand van Mozes. gesproken had.

27

Wet van het recht der erve

1Toen naderden Num. 26:33. 36:2. Joz. 17:3.de dochteren van Zeláfead, den zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, onder de geslachten van Manasse, den zoon van Jozef (en dit zijn de namen zijner dochteren: Machla, Noa, en Hogla, en Milka, en Tirza);

2En zij stonden voor het aangezicht van Mozes, en voor het aangezicht van Eleázar, den priester, en voor het aangezicht van de oversten, en van de ganse vergadering, aan de deur van de tent der samenkomst, zeggende:

3Onze vader Num. 14:35. 26:64.is gestorven in de woestijn, Num. 16:1.en hij is niet geweest in het midden van de vergadering dergenen, die zich tegen den HEERE vergaderd hebben in de vergadering van Korach; maar hij is in zijn zonde gestorven, en had geen zonen.

4Waarom zou de naam onzes vaders uit het midden van zijn geslacht weggenomen worden, omdat hij geen zoon heeft? Geef ons een bezitting in het midden der broederen van onzen vader.

5En Mozes bracht haar rechtzaak voor het aangezicht des HEEREN.

6En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:

7De dochteren van Zeláfead spreken recht; Num. 36:2.gij zult haar ganselijk geven de bezitting ener erfenis, in het midden van de broederen haars vaders; en gij zult de erfenis haars vaders op haar doen komen.

8En tot de kinderen Israëls zult gij spreken, zeggende: Wanneer iemand sterft, en geen zoon heeft, zo zult gij zijn erfenis op zijn dochter doen komen.

9En indien hij geen dochter heeft, zo zult gij zijn erfenis aan zijn broederen geven.

10Indien hij nu geen broederen heeft, zo zult gij zijn erfenis aan de broederen zijns vaders geven.

11Indien ook zijn vader geen broeders heeft, zo zult gij zijn erfenis geven aan zijn naastbestaande, die hem de naaste van zijn geslacht is, dat hij het erfelijk bezitte. Dit zal den kinderen Israëls tot een inzetting des rechts zijn, gelijk als de HEERE Mozes geboden heeft.

Jozua als opvolger van Mozes aangewezen

12Deut. 32:48, 49.Daarna zeide de HEERE tot Mozes: Klim op dezen berg Abárim, en zie dat land, hetwelk Ik den kinderen Israëls gegeven heb.

13Wanneer gij dat gezien zult hebben, dan zult gij tot uw volken verzameld worden, gij ook, gelijk Num. 20:24.als uw broeder Aäron verzameld geworden is;

14Num. 20:12.Naardien gijlieden Mijn mond wederspannig zijt geweest in de woestijn Zin, in de twisting der vergadering, Num. 20:12.om Mij aan de wateren voor hun ogen te heiligen. Dat zijn de wateren van Meríba, van Kades, in de woestijn Zin.

15Toen sprak Mozes tot den HEERE, zeggende:

16Dat de HEERE, Num. 16:22. Hebr. 12:9.de God der geesten van alle vlees, een man stelle over deze vergadering.

17Die voor hun aangezicht uitga, en die voor hun aangezicht inga, en die hen uitleide, en die hen inleide; 1 Kon. 22:17. Matt. 9:36. Mark. 6:34.opdat de vergadering des HEEREN niet zij als schapen, die geen herder hebben.

18Toen zeide de HEERE tot Mozes: Deut. 3:21.Neem tot u Jozua, den zoon van Nun, een man, Deut. 34:9.in wien de Geest is; en leg uw hand op hem;

19En stel hem voor het aangezicht van Eleázar, den priester, en voor het aangezicht der ganse vergadering; en geef hem bevel voor hun ogen;

20En leg op hem van uw heerlijkheid, opdat zij horen, te weten de ganse vergadering der kinderen Israëls.

21En hij zal voor het aangezicht van Eleázar, den priester, staan, die voor hem raad vragen zal, Ex. 28:30. Lev. 8:8.naar de wijze van Urim, voor het aangezicht des HEEREN; naar zijn mond zullen zij uitgaan, en naar zijn mond zullen zij ingaan, hij, en al de kinderen Israëls met hem, en de ganse vergadering.

22En Mozes deed, gelijk als de HEERE hem geboden had; want hij nam Jozua, en stelde hem voor het aangezicht van Eleázar, den priester, en voor het aangezicht der ganse vergadering.

23En hij legde zijn handen op hem, en gaf hem bevel; gelijk als de HEERE door den dienst van Mozes gesproken had.