Spreuken 10
Het boek Spreuken

HSV

Zegen van de gerechtigheid en vloek van de zonde

1De spreuken van Salomo.

Spr. 15:20Een wijze zoon verblijdt zijn vader,

maar een dwaze zoon betekent verdriet voor zijn moeder.

2Spr. 11:4Schatten aan goddeloosheid baten niet,

maar gerechtigheid redt van de dood.

3De HEERE laat een rechtvaardige ziel geen hongerlijden,

maar de begeerte van goddelozen stoot Hij weg.

4Spr. 12:24Wie met een bedrieglijke hand werkt, wordt arm,

maar de hand van de vlijtigen maakt rijk.

5Wie in de zomer verzamelt, is een verstandige zoon,

wie in de oogsttijd diep slaapt, is een zoon die beschaamd maakt.

6Zegeningen rusten er op het hoofd van de rechtvaardige,

maar geweld overdekt de mond van de goddelozen.

7De herinnering aan de rechtvaardige is tot zegen,

maar de naam van goddelozen zal wegteren.

8Wie wijs van hart is, neemt de geboden aan,

maar wie Spr. 10:10dwaas van lippen is, komt ten val.

9Wie in oprechtheid zijn weg gaat, gaat een veilige weg,

maar wie kromme wegen gaat,10:9 wie kromme wegen gaat - Letterlijk: wie zijn wegen krom maakt. zal opgemerkt worden.

10Wie heimelijk knipoogt, richt leed aan,

en wie dwaas van lippen is, komt ten val.

11Spr. 13:14De mond van de rechtvaardige is een bron van leven,

maar geweld overdekt de mond van de goddelozen.

12Haat wekt twisten op,

1 Kor. 13:7; 1 Petr. 4:8maar liefde bedekt alle overtredingen.

13Op de lippen van verstandigen wordt wijsheid gevonden,

Spr. 20:30maar op de rug van mensen zonder verstand10:13 verstand - Letterlijk: hart; zie ook vers 21. de stok.

14Wijzen bergen kennis op,

maar de mond van de dwaas is de ondergang nabij.

15Het bezit van een rijke is zijn sterke stad,

de armoede van de armen is hun ondergang.

16Het werk van de rechtvaardige is ten leven,

het inkomen van de goddeloze tot zonde.

17Het pad ten leven is voor hem die vermaning in acht neemt,

maar wie bestraffing achter zich laat, doet dwalen.

18Wie haat toedekt, heeft valse lippen,

en wie een kwaad gerucht verspreidt, die is een dwaas.

19In de veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet,

maar wie zijn lippen inhoudt, is verstandig.

20De tong van de rechtvaardige is het beste zilver,

het hart van de goddelozen is weinig waard.

21De lippen van de rechtvaardige voeden velen,

maar de dwazen sterven door gebrek aan verstand.

22De zegen van de HEERE, die maakt rijk,

Hij voegt er geen zwoegen aan toe.

23Zoals het voor een dwaas Spr. 14:9een spel is zich schandelijk te gedragen,

zo is wijsheid dat voor iemand met inzicht.

24Wat de goddeloze vreest, dat zal hem overkomen,

maar van rechtvaardigen vervult God het verlangen.

25Zoals een wervelwind voorbijgaat, is de goddeloze er niet meer,

maar de rechtvaardige is een eeuwig fundament.

26Zoals zure wijn voor de tanden en rook voor de ogen,

zo is de luiaard voor wie hem ergens opuit sturen.

27Spr. 9:11De vreze des HEEREN vermeerdert de dagen,

maar de jaren van de goddelozen worden bekort.

28De Job 8:13,14; 11:20; Ps. 112:10verwachting van de rechtvaardigen is blijdschap,

maar de hoop van de goddelozen zal vergaan.

29De weg van de HEERE is kracht Spr. 13:6voor de oprechte,

maar de ondergang voor hen die onrecht bedrijven.

30De rechtvaardige zal voor eeuwig niet wankelen,

maar de goddelozen zullen de aarde niet bewonen.

31De mond van de rechtvaardige loopt over van wijsheid,

maar de tong van wie verderfelijke dingen spreekt, wordt afgesneden.

32De lippen van de rechtvaardige weten wat aangenaam is,

maar de mond van de goddelozen alleen verderfelijke dingen.

10

Zegen der gerechtigheid; vloek der zonde

1De spreuken van Sálomo. Spr. 15:20.Een wijs zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid.

2Spr. 11:4.Schatten der goddeloosheid doen geen nut; maar de gerechtigheid redt van den dood.

3De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot Hij weg.

4Spr. 12:24.Die met een bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt rijk.

5Die in den zomer vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt.

6Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen; maar het geweld bedekt den mond der goddelozen.

7De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn; maar de naam der goddelozen zal verrotten.

8Die wijs van hart is, neemt de geboden aan; maar Spr. 10:10.die dwaas is van lippen, zal omgeworpen worden.

9Die in oprechtheid wandelt, wandelt zeker; maar die zijn wegen verkeert, zal bekend worden.

10Die met het oog wenkt, richt smart aan; en een dwaas van lippen zal omgeworpen worden.

11Spr. 13:14.De mond des rechtvaardigen is een springader des levens; maar het geweld bedekt den mond der goddelozen.

12Haat verwekt krakelen; 1 Kor. 13:7. 1 Petr. 4:8.maar de liefde dekt alle overtredingen toe.

13In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden; Spr. 20:30.maar op den rug des verstandelozen de roede.

14De wijzen leggen wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de verstoring nabij.

15Des rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede der geringen is hun verstoring.

16Het werk des rechtvaardigen is ten leven; de inkomst des goddelozen is ter zonde.

17Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.

18Die den haat bedekt, is van valse lippen, en die een kwaad gerucht voortbrengt, is een zot.

19In de veelheid der woorden ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt, is kloek verstandig.

20De tong des rechtvaardigen is uitgelezen zilver; het hart der goddelozen is weinig waard.

21De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand.

22De zegen des HEEREN, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.

23Het is voor den zot Spr. 14:9.als spel schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid te plegen.

24De vreze des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen zal God geven.

25Gelijk een wervelwind voorbijgaat, alzo is de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een eeuwige grondvest.

26Gelijk edik den tanden, en gelijk rook den ogen is, zo is de luie dengenen die hem uitzenden.

27Spr. 9:11.De vreze des HEEREN vermeerdert de dagen; maar de jaren der goddelozen worden verkort.

28De hoop der rechtvaardigen is blijdschap; maar de Job 8:13, 14. 11:20. Ps. 112:10.verwachting der goddelozen zal vergaan.

29De weg des HEEREN is Spr. 13:6.voor den oprechte sterkte; maar voor de werkers der ongerechtigheid verstoring.

30De rechtvaardige zal in eeuwigheid niet bewogen worden; maar de goddelozen zullen de aarde niet bewonen.

31De mond des rechtvaardigen brengt overvloediglijk wijsheid voort; maar de tong der verkeerdheden zal uitgeroeid worden.

32De lippen des rechtvaardigen weten wat welgevallig is; maar de mond der goddelozen enkel verkeerdheid.