Spreuken 22
Het boek Spreuken

HSV

De opstelling in het dagelijkse leven

1Een goede Pred. 7:1naam is verkieslijker dan grote rijkdom,

goede gunst dan zilver en dan goud.

2Spr. 29:13Rijken en armen ontmoeten elkaar,

de HEERE heeft hen allen gemaakt.

3Spr. 27:12Een schrandere ziet het kwaad en verbergt zich,

maar onverstandigen gaan voort en zullen daarvoor boeten.

4Het loon van nederigheid – de vreze des HEEREN

is rijkdom, eer en leven.

5Dorens en strikken liggen op de weg van wie slinks is,

wie zijn leven wil bewaren, houdt zich ver daarvan.

6Oefen de jongeman overeenkomstig zijn levensweg,22:6 zijn levensweg - Letterlijk: over de mond van zijn weg.

ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken.

7Een rijke heerst over armen,

en wie leent, wordt slaaf van de uitlener.

8Job 4:8; Hos. 10:13Wie onrecht zaait, zal onheil oogsten,

en de stok van zijn verbolgenheid zal vergaan.

92 Kor. 9:6Wie gunnend22:9 gunnend - Letterlijk: goed van oog. is, die wordt gezegend,

want hij geeft van zijn brood aan de armen.

10Verdrijf een spotter, en de ruzie is weg,

en het geschil zal mét de schande ophouden.

11Ps. 101:6Wie reinheid van hart liefheeft,

en vriendelijkheid van zijn lippen: een koning is zijn vriend.

12De ogen van de HEERE behoeden kennis,

maar de zaken van de trouweloze stort Hij in het verderf.

13Spr. 26:13Een luiaard zegt: Er is een leeuw op straat,

midden op de pleinen zal ik gedood worden!

14Spr. 2:16; 5:3; 7:5; 23:27De mond van vreemde vrouwen is een diepe kuil,

hij op wie de HEERE toornig is, zal daarin vallen.

15Spr. 13:24; 19:18; 23:14; 29:15,17Zit er dwaasheid in het hart van een jongeman gebonden,

de stok van de vermaning zal die ver daarvan houden.

16Spr. 14:31; 17:5Wie een arme onderdrukt, maakt hem rijk,22:16 maakt hem rijk - Letterlijk: om aan hem te vermeerderen.

wie aan een rijke geeft, zal alleen maar gebrek hebben.

17Neig uw oor en luister naar de woorden van wijzen,

richt uw hart op mijn kennis.

18Want het is goed22:18 goed - Letterlijk: lieflijk. dat u ze in uw binnenste bewaart,

ze zullen alle bestendig op uw lippen zijn.

19Opdat uw vertrouwen op de HEERE zal zijn,

maak ik het heden aan u bekend, ja, aan u!

20Heb ik u niet heerlijke dingen geschreven,

met raadgevingen en kennis,

21om u bekend te maken de juistheid van betrouwbare woorden,

zodat u met betrouwbare woorden kunt antwoorden aan wie u stuurden?

22Zach. 7:10Beroof de geringe niet, omdat hij gering is,

en Ex. 23:6; Job 31:13; Ps. 82:3,4vertrap de ellendige niet in de poort.

23Ex. 22:22,23; Ps. 10:18Want de HEERE zal hun rechtszaak voeren,

wie hen beroven, zal Hij van het leven beroven.

24Ga niet om met een opvliegend man,22:24 een opvliegend man - Letterlijk: een meester van toorn.

en laat u niet in met een driftig iemand,

25anders raakt u gewend aan22:25 raakt u gewend aan - Letterlijk: leert. zijn paden

en haalt u een valstrik over uzelf.

26Spr. 6:1; 11:15Wees niet onder hen die handslag geven,

onder hen die voor schulden borg staan.

27Als u niets zou hebben om te betalen,

Spr. 20:16waarom zou men uw bed van onder u wegnemen?

28Deut. 19:14; 27:17; Spr. 23:10Verleg de aloude grensstenen niet

die uw vaderen hebben geplaatst.

29Hebt u iemand gezien die vaardig is in zijn werk?

Hij zal ten dienste van22:29 ten dienste van - Letterlijk: voor het gezicht van. koningen gesteld worden,

maar ten dienste van onaanzienlijke lieden zal hij niet gesteld worden.

22

Zedelessen

1De Pred. 7:1.naam is uitgelezener dan grote rijkdom, de goede gunst dan zilver en dan goud.

2Spr. 29:13.Rijken en armen ontmoeten elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt.

3Spr. 27:12.Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt zich; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft.

4Het loon der nederigheid, met de vreze des HEEREN, is rijkdom, en eer, en leven.

5Doornen en strikken zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken.

6Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

7De rijke heerst over de armen; en die ontleent, is des leners knecht.

8Job 4:8. Hos. 10:13.Die onrecht zaait, zal moeite maaien; en de roede zijner verbolgenheid zal een einde nemen.

92 Kor. 9:6.Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den armen gegeven.

10Drijf den spotter uit, en het gekijf zal weggaan, en het geschil met de schande zal ophouden.

11Ps. 101:6.Die de reinheid des harten liefheeft, wiens lippen aangenaam zijn, diens vriend is de koning.

12De ogen des HEEREN bewaren de wetenschap; maar de zaken des trouwelozen zal Hij omkeren.

13Spr. 26:13.De luiaard zegt: Er is een leeuw buiten; ik mocht op het midden der straten gedood worden!

14Spr. 2:16. 5:3. 7:5. 23:27.De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen.

15Spr. 13:24. 19:18. 23:14. 29:15, 17.De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.

16Spr. 14:31. 17:5.Die den arme verdrukt, om het zijne te vermeerderen, en den rijke geeft, komt zekerlijk tot gebrek.

17Neig uw oor, en hoor de woorden der wijzen, en stel uw hart tot mijn wetenschap;

18Want het is liefelijk, als gij die in uw binnenste bewaart; zij zullen samen op uw lippen gepast worden.

19Opdat uw vertrouwen op den HEERE zij, maak ik u die heden bekend; gij ook maak ze bekend.

20Heb ik u niet heerlijke dingen geschreven van allerlei raad en wetenschap?

21Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen der waarheid; opdat gij de redenen der waarheid antwoorden moogt dengenen, die u zenden.

22Zach. 7:10.Beroof den arme niet, omdat hij arm is; en Ex. 23:6. Job 31:13. Ps. 82:3, 4.verbrijzel den ellendige niet in de poort.

23Ex. 22:22, 23. Ps. 10:18.Want de HEERE zal hun twistzaak twisten, en Hij zal dengenen, die hen beroven, de ziel roven.

24Vergezelschap u niet met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig man;

25Opdat gij zijn paden niet leert, en een strik over uw ziel haalt.

26Spr. 6:1. 11:15.Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.

27Zo gij niet hadt om te betalen, Spr. 20:16.waarom zou men uw bed van onder u wegnemen?

28Deut. 19:14. 27:17. Spr. 23:10.Zet de oude palen niet terug, die uw vaderen gemaakt hebben.

29Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden; voor het aangezicht der ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden.