Psalm 32
Het boek Psalmen

HSV

Tweede boetpsalm

1Een onderwijzing van David.

Rom. 4:6,7Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven,

van wie de zonde bedekt is.

2Welzalig de mens wie de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent,

en in wiens geest geen bedrog is.

3Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg,

onder mijn jammerklachten, de hele dag.

4Want dag en nacht drukte Uw hand zwaar op mij,

mijn levensvocht veranderde in een zomerse droogte. Sela

5Mijn zonde maakte ik U bekend,

mijn ongerechtigheid bedekte ik niet.

Ik zei: Ik zal mijn overtredingen Spr. 28:13; 1 Joh. 1:9belijden voor de HEERE.

En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. Sela

6Daarom zal iedere heilige tot U bidden

ten tijde dat U Zich laat vinden.

Voorzeker, een overstroming van machtige wateren

zal hem niet bereiken.

7Ps. 27:5; 31:21U bent mijn schuilplaats, U beschermt mij voor benauwdheid,

U omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela

8Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan;

ik geef raad, mijn oog is op u.Hier is voor ik met een kleine letter gekozen onder invloed van de KT: “Hier wendt de profeet zijn rede tot de mensen; hoewel sommigen menen dat het Gods eigen woorden zijn, die David invoert aldus sprekende.”

9Wees niet als een paard,

als een muildier, dat geen verstand heeft.

Spr. 26:3; Jak. 3:3Zijn bek houdt men in toom met bit en toom;

dan kan hij u niet te na komen.

10De goddeloze heeft veel smarten,

maar wie op de HEERE vertrouwt,

hem zal de goedertierenheid omringen.

11Verblijd u in de HEERE en verheug u, rechtvaardigen,

zing vrolijk, alle oprechten van hart!

32

Boetpsalm

1Een onderwijzing van David. Rom. 4:6, 7.Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.

2Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.

3Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.

4Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela.

5Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal Spr. 28:13. 1 Joh. 1:9.belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela.

6Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd; ja, in een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken.

7Ps. 27:5. 31:21.Gij zijt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela.

8Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.

9Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, Spr. 26:3. Jak. 3:3.welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat het tot u niet genake.

10De goddeloze heeft veel smarten, maar die op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen.

11Verblijdt u in den HEERE, en verheugt u, gij rechtvaardigen! en zingt vrolijk, alle gij oprechten van harte!