Romeinen 9
De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen

HSV

Droefheid over het ongeloof van Israël

1Ik Rom. 1:9; 2 Kor. 1:23; 11:31; Gal. 1:20; Filipp. 1:8; 1 Thess. 2:5; 5:27spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet en mijn geweten getuigt mee door de Heilige Geest,

2dat het een grote bron van droefheid voor mij is, en een voortdurende smart voor mijn hart.

3Ex. 32:32; Rom. 10:1Want ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van Christus, ten gunste van mijn broeders, mijn verwanten wat het vlees betreft.

4Deut. 7:6; Rom. 2:17; 3:2Zij zijn immers Israëlieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid Efez. 2:12en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.

5Tot hen behoren de vaderen, en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus voortgekomen, Jer. 23:6; Joh. 1:1; Hand. 20:28; Rom. 1:4; Hebr. 1:8,9,10Die God is, boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen!

De vrijmacht van de verkiezing

6Ik zeg dit niet Num. 23:19; Rom. 3:3; 2 Tim. 2:13alsof het Woord van God vervallen is, Joh. 8:39; Rom. 2:28want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël.

7Gal. 4:23Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Gen. 21:12; Gal. 3:29; Hebr. 11:18Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden.

8Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, Gal. 4:28maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.

9Want dit is het woord van de belofte: Gen. 18:10Rond deze tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon hebben.

10En dit niet alleen, Gen. 25:21maar zo was het ook met Rebekka, die zwanger was van één man, namelijk Izak, onze vader.

11Want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden – opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig de verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept –

12werd tot haar gezegd: Gen. 25:23De meerdere zal de mindere dienen.

13Zoals geschreven staat: Mal. 1:2Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat.

14Wat zullen wij dan zeggen? Deut. 32:4; 2 Kron. 19:7; Job 34:10Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet!

15Want Hij zegt tegen Mozes: Ex. 33:19Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm en zal barmhartig zijn voor wie Ik barmhartig ben.

16Zo hangt het dan niet af van hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt.Lopen vs. snellen: Het woordje lopen zoals dat door de Statenvertalers gebruikt werd, had in de 17e eeuw de betekenis van snel lopen. Vandaar dat de HSV het grondwoord in veel gevallen met snellen, wegsnellen of toesnellen vertaalt. Op ander plaatsen, waar het om een wedstrijd gaat, is gekozen voor hardlopen. Een enkele keer is gewoon lopen voldoende omdat het zinsverband voldoende duidelijk maakt dat het om hardlopen gaat. In 2 Thes. 3:1 heeft het grondwoord een wat meer abstracte betekenis. Daar is gekozen voor zijn loop hebben.

17Want de Schrift zegt tegen de farao: Ex. 9:16Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde.

18Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.

19U zult dan tegen mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn wil weerstaan?

20Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Jes. 45:9; Jer. 18:6Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt?

21Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei 2 Tim. 2:20het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken?

22En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft?Lankmoedig vs. geduld: Het begrip lankmoedig is zo verouderd dat niemand meer goed weet wat het betekent. Het gevolg is dat mensen betekenissen aan het woord gaan toekennen die het feitelijk niet bezit. Het Griekse grondwoord is makrothumia. Heel letterlijk betekent het traag tot toorn. Het wordt zowel van mensen (Hand 26:3) als van God (Rom 2:4) gezegd. Iemand die deze eigenschap heeft kan dus veel dulden zonder boos te worden. Vandaar dat de HSV voor geduldig heeft gekozen.

23En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?

24Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.

25Zoals Hij ook in Hosea zegt: Hos. 2:22Ik zal Niet-Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde.

26En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: Hos. 1:10; 1 Petr. 2:10U bent Niet-Mijn-volk, daar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden.

27En Jesaja roept over Israël uit: Jes. 10:22Al zou het getal van de Israëlieten zijn als het zand van de zee, slechts het overblijfsel zal behouden worden.

28Want Hij voltooit een zaak en handelt die af in gerechtigheid. De Heere immers zal metterdaad Zijn zaak snel afhandelen9:28 zal … snel afhandelen - Letterlijk: zal een afgesneden zaak doen. op de aarde.De uitdrukking in de Statenvertaling ‘een afgesneden zaak doen’ heeft in de bevindelijke terminologie een bepaalde betekenis gekregen. Het is de vraag of die overeenkomt met de bedoeling van de woorden in dit vers. De zaak waar het hier in de Schrift om gaat, heeft namelijk niets uitstaande met de inleving van de totale onmogelijkheid om zalig te worden voor de waarneming bij een ontdekte ziel.Waar het hier om gaat is dat de Heere een zaak zal volbrengen op de aarde, definitief en onverwijld. Andere vertalingen spreken over het (gestand) doen van wat God gezegd heeft, volledig en snel (NBG, Willibrordvertaling), onvoorwaardelijk en onverkort (NBV) volbrengend en verhaastend (Naardense Bijbel). Tegen HSV is geen wezenlijk theologisch of taalkundig bezwaar in te brengen. ‘Een afgesneden zaak doen’ is in elk geval vanwege de onbegrijpelijkheid niet te handhaven.

29En zoals Jesaja van tevoren gezegd heeft: Jes. 1:9Als de Heere van de legermachten9:29 de Heere van de legermachten - Letterlijk: de Heere Zebaoth. ons geen nageslacht had overgelaten, zouden wij Gen. 19:24; Jes. 13:19; Jer. 50:40; Ezech. 16:46als Sodom zijn geworden en aan Gomorra gelijkgemaakt zijn geweest.

Het behoud van de heiden en de dwaling van Israël

30Wat zullen wij dan zeggen? Dit: dat de heidenen, die geen gerechtigheid hebben nagejaagd, gerechtigheid verkregen hebben, gerechtigheid echter die uit het geloof is.

31Maar Israël, Rom. 10:2; 11:7dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen.

32Waarom niet? Omdat zij die niet uit geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots,

33zoals geschreven staat: Ps. 118:22; Jes. 8:14; 28:16; Matt. 21:42; 1 Petr. 2:6Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikelblok. Ps. 2:12; Spr. 16:20; Jes. 28:16; Jer. 17:7En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.

9

Droefheid van Paulus over het ongeloof in Israël

1Ik Rom. 1:9. 2 Kor. 1:23. 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. 5:27.zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn geweten mij mede getuigenis gevende door den Heiligen Geest),

2Dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is.

3Ex. 32:32. Rom. 10:1.Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees;

4Deut. 7:6. Rom. 2:17. 3:2.Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, Efez. 2:12.en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst van God, en de beloftenissen;

5Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Jer. 23:6. Joh. 1:1. Hand. 20:28. Rom. 1:4. Hebr. 1:8, 9, 10.Dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid. Amen.

Gods vrijmacht

6Doch ik zeg dit niet, Num. 23:19. Rom. 3:3. 2 Tim. 2:13.alsof het woord Gods ware uitgevallen; Joh. 8:39. Rom. 2:28.want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn.

7Gal. 4:23.Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; Gen. 21:12. Gal. 3:29. Hebr. 11:18.maar: In Izaäk zal u het zaad genoemd worden.

8Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; Gal. 4:28.maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.

9Want dit is het woord der beloftenis: Gen. 18:10.Omtrent dezen tijd zal Ik komen, en Sara zal een zoon hebben.

10En niet alleenlijk deze, Gen. 25:21.maar ook Rebekka is daarvan een bewijs, als zij uit een bevrucht was, namelijk Izaäk, onzen vader.

11Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende;

12Zo werd tot haar gezegd: Gen. 25:23.De meerdere zal den mindere dienen.

13Gelijk geschreven is: Mal. 1:2.Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat.

14Wat zullen wij dan zeggen? Deut. 32:4. 2 Kron. 19:7. Job 34:10.Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre.

15Want Hij zegt tot Mozes: Ex. 33:19.Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben.

16Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.

17Want de Schrift zegt tot Faraö: Ex. 9:16.Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde.

18Zo ontfermt Hij Zich dan, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil.

19Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?

20Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Jes. 45:9. Jer. 18:6.Zal ook het maaksel tot dengenen, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?

21Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken, 2 Tim. 2:20.het éne vat ter ere, en het andere ter onere?

22En of God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid;

23En opdat Hij zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid?

24Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.

25Gelijk Hij ook in Hoséa zegt: Hos. 2:22.Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde.

26En het zal zijn, in de plaats, waar tot hen gezegd was: Hos. 1:10. 1 Petr. 2:10.Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.

27En Jesaja roept over Israël: Jes. 10:22.Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden.

28Want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.

29En gelijk Jesaja te voren gezegd heeft: Jes. 1:9.Indien de Heere Sebaôth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij Gen. 19:24. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ezech. 16:46.als Sódom geworden, en Gomórra gelijk gemaakt geweest.

30Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid, die uit het geloof is.

31Maar Israël, Rom. 10:2. 11:7.die de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen.

32Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want zij hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots;

33Gelijk geschreven is: Ps. 118:22. Jes. 8:14. 28:16. Matt. 21:42. 1 Petr. 2:6.Ziet, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; Ps. 2:12. Spr. 16:20. Jes. 28:16. Jer. 17:7.en een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.