| Profetie over Damascus en Efraïm |
| Zie, Damascus houdt op een stad te zijn, |
| | het zal een puinhoop worden, een ruïne. |
2 | De steden van Aroër zullen verlaten worden, |
| ze zullen voor de kudden zijn. |
| | Die zullen daar neerliggen, en niemand zal ze schrik aanjagen. |
3 | Dan zal de vesting uit Efraïm weggedaan worden, |
| | en het koninkrijk uit Damascus, |
| en ook het overblijfsel van de Syriërs zal verdwijnen. |
| | Het zal hun vergaan als de luister van de Israëlieten, |
| spreekt de HEERE van de legermachten. |
4 | Op die dag zal het gebeuren |
| dat de luister van Jakob zal wegteren, |
| | en het vet van zijn vlees zal wegslinken. |
5 | Het zal hem vergaan zoals wanneer een maaier het staande koren bij elkaar pakt, |
| | en met zijn arm de aren oogst. |
| Ja, het zal hem vergaan zoals wanneer iemand aren verzamelt |
6 | Maar een nalezing zal daarvan overblijven, zoals bij het afschudden van een olijfboom: |
| twee, drie vruchten aan het eind van de bovenste tak, |
| | vier, vijf aan de vruchtdragende takken, |
| | | spreekt de HEERE, de God van Israël. |
7 | Op die dag zal de mens de blik richten op Hem Die hem gemaakt heeft, en zijn ogen zullen zien op de Heilige van Israël. |
8 | Dan zal hij de blik niet richten op de altaren, het werk van zijn handen. En naar wat zijn vingers gemaakt hebben, zal hij niet kijken: de gewijde palen en de wierookaltaren. |
9 | Op die dag zullen zijn sterke steden zijn |
| | als een verlaten plek in het woud of als een bovenste tak, |
| die zij achterlieten voor de Israëlieten; |
| | het zal een woestenij zijn. |
10 | Want u bent de God van uw heil vergeten, |
| | aan uw sterke Rots hebt u niet gedacht. |
| Daarom poot u wel lieflijke planten |
| | en zet uitheemse stekjes – |
11 | op de dag dat u ze plant, doet u ze opschieten; |
| | in de ochtend doet u uw zaaisel in bloei staan – |
| maar de oogst zal slechts een hoopje zijn, op de dag van ziekte |
| | en niet te bestrijden leed. |
| De stormvloed van de volken |
12 | Wee, het rumoer van vele volken, |
| | ze razen als het razen van de zee; |
| en wee, het gedruis van natiën, |
| | zij maken een gedruis als het bruisen van geweldige wateren. |
13 | Al maken de natiën een gedruis als het bruisen van machtige wateren, |
| het wordt opgejaagd vóór de wind uit als kaf op de bergen, |
| | vóór de wervelwind uit als werveldistels. |
| Job 21:18 | dat zij worden als stro voor de wind,
en als kaf, dat de wervelwind wegneemt? | | Ps. 1:4 | Maar zo zijn de goddelozen niet:
die zijn juist als het kaf, dat de wind wegblaast. | | Ps. 35:5 | Laat hen worden als kaf voor de wind,
wanneer de engel van de HEERE hen wegdrijft. | | Ps. 83:14 | Mijn God, maak hen als een werveldistel,
als stoppels voor de wind. | | Hos. 13:3 | Daarom zullen zij worden als een morgenwolk,
ja, als een vroeg opkomende dauw die verdwijnt,
als kaf dat van een dorsvloer wegstuift,
en als rook uit een venster. |
14 | Tegen de tijd van de avond, zie, verschrikking! |
| | Voor de ochtend aanbreekt, is hij er niet meer. |
| Dit is het deel van hen die ons beroven, |
| het lot van hen die ons uitplunderen. | | |
|