1 | Een gebed van een ellendige, wanneer hij bezweken is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht van de HEERE. |
2 | HEERE, luister naar mijn gebed, |
| | laat mijn hulpgeroep tot U komen. |
3 | Verberg Uw aangezicht niet voor mij; |
| op de dag van mijn benauwdheid; |
| | op de dag dat ik roep, verhoor mij spoedig. |
4 | Want mijn dagen zijn als rook vervlogen, |
| | mijn beenderen zijn uitgebrand als een haard. |
| Ps. 37:20 | Maar de goddelozen komen om; s kaphs*
de vijanden van de HEERE zijn als het kostbaarste van de lammeren:
zij verdwijnen, in rook zullen zij verdwijnen. |
5 | Mijn hart is geslagen en verdord als gras, |
| | zodat ik vergeten heb mijn brood te eten. |
6 | Mijn beenderen kleven aan mijn vlees |
7 | Ik lijk op een kauw in de woestijn, |
| | ik ben geworden als een steenuil te midden van de puinhopen. |
8 | Ik lig wakker, ik ben geworden |
| | als een eenzame mus op het dak. |
9 | Mijn vijanden honen mij de hele dag; |
| | wie tegen mij razen, gebruiken mijn naam als een vloek.  |
10 | Want ik eet as als brood, |
| | wat ik drink, meng ik met tranen, |
11 | vanwege Uw gramschap en Uw grote toorn, |
| | want U hebt mij opgetild en weer neergeworpen. |
12 | Mijn dagen zijn als een langer wordende schaduw |
13 | Maar U, HEERE, U blijft voor eeuwig, |
| | de gedachtenis aan U van generatie op generatie. |
14 | Ú zult opstaan, U zult Zich ontfermen over Sion, |
| | want de tijd om haar genadig te zijn, |
| | | want de vastgestelde tijd is gekomen. |
15 | Want Uw dienaren zijn haar stenen goedgezind |
| | en hebben medelijden met haar gruis. |
16 | De heidenvolken zullen de Naam van de HEERE vrezen, |
| | alle koningen van de aarde Uw heerlijkheid, |
17 | wanneer de HEERE Sion heeft opgebouwd, |
| | in Zijn heerlijkheid verschenen is, |
18 | Zich gewend heeft tot het gebed van de allerarmsten, |
| | en hun gebed niet heeft veracht. |
19 | Dit wordt beschreven voor de volgende generatie. |
| | Het volk dat geschapen wordt, zal de HEERE loven. |
20 | Want Hij heeft uit Zijn heilige hoogte neergezien, |
| | de HEERE heeft uit de hemel op de aarde neergekeken, |
21 | om het gekerm van de gevangenen te horen, |
| | om los te maken wie ten dode zijn opgeschreven,  |
22 | zodat men van de Naam van de HEERE zal vertellen te Sion |
| | en Zijn lof in Jeruzalem, |
23 | wanneer de volken tezamen bijeen zullen komen, |
| | en de koninkrijken, om de HEERE te dienen. |
24 | Hij heeft mijn kracht op de weg neergedrukt, |
| | mijn dagen heeft Hij verkort. |
25 | Mijn God, zei ik, neem mij niet weg op de helft van mijn dagen, |
| | Uw jaren duren voort van generatie op generatie. |
26 | U hebt voorheen de aarde gegrondvest, |
| | de hemel is het werk van Uw handen. |
27 | Die zullen vergaan, maar Ú zult standhouden; |
| | zij alle zullen verslijten als een kleed. |
| U zult ze verwisselen als een gewaad |
| | en zij zullen verdwijnen. |
| Hebr. 1:12 | en als een mantel zult U ze oprollen en ze zullen verwisseld worden; maar U bent Dezelfde en Uw jaren zullen niet ophouden. |
28 | Maar U blijft Dezelfde, |
| | aan Uw jaren zal geen einde komen. |
29 | De kinderen van Uw dienaren zullen veilig wonen, |
| | hun nageslacht zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. | | |
|