1 Korinthe 13
De eerste brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Korinthe

HSV

De uitnemendheid van de liefde

1Al zou ik de talen van de mensen en van de engelen spreken, maar ik had de liefde niet, dan zou ik klinkend koper of een schallende cimbaal zijn geworden.

2Matt. 7:22; Rom. 12:7En al zou ik de gave van de profetie hebben en alle geheimenissen weten en alle kennis bezitten, en al zou ik al het geloof hebben zodat ik Matt. 17:20; 21:21; Mark. 11:23; Luk. 17:6bergen zou verzetten, maar ik had de liefde niet, dan was ik niets.

3En al zou ik al mijn bezittingen uitdelen tot levensonderhoud van de armen, en al zou ik mijn lichaam overgeven om verbrand te worden, maar ik had de liefde niet, het baatte mij niets.

4Spr. 10:12; 1 Petr. 4:8De liefde is geduldig,

zij is vriendelijk,

de liefde is niet jaloers,

de liefde pronkt niet,

zij doet niet gewichtig,Lankmoedig vs. geduld: Het begrip lankmoedig is zo verouderd dat niemand meer goed weet wat het betekent. Het gevolg is dat mensen betekenissen aan het woord gaan toekennen die het feitelijk niet bezit. Het Griekse grondwoord is makrothumia. Heel letterlijk betekent het traag tot toorn. Het wordt zowel van mensen (Hand 26:3) als van God (Rom 2:4) gezegd. Iemand die deze eigenschap heeft kan dus veel dulden zonder boos te worden. Vandaar dat de HSV voor geduldig heeft gekozen.

5zij handelt niet ongepast,

zij 1 Kor. 10:24; Filipp. 2:4zoekt niet haar eigen belang,

zij wordt niet verbitterd,

zij denkt geen kwaad,

6zij verblijdt zich niet over de ongerechtigheid,

maar 2 Joh. vs. 4verheugt zich over de waarheid,

7zij bedekt alle dingen,

zij gelooft alle dingen,

zij hoopt alle dingen,

zij verdraagt alle dingen.

8De liefde vergaat nooit.

Wat dan profetieën betreft,

zij zullen tenietgedaan worden,

wat talen betreft, zij zullen ophouden,

wat kennis betreft, zij zal tenietgedaan worden.

9Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele,

10maar wanneer het volmaakte zal gekomen zijn,

zal wat ten dele is, tenietgedaan worden.

11Toen ik een kind was,

sprak ik als een kind,

dacht ik als een kind,

overlegde ik als een kind,

maar nu ik een man geworden ben,

heb ik het kinderlijke tenietgedaan.

122 Kor. 3:18Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel,

maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht.

Nu ken ik ten dele,

maar dan zal ik kennen,

zoals ik zelf gekend ben.

13En nu blijven geloof, hoop en liefde, deze drie,

maar de meeste van deze is de liefde.

13

Uitnemendheid der liefde

1Al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden.

2Matt. 7:22. Rom. 12:7.En al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik Matt. 17:20. 21:21. Mark. 11:23. Luk. 17:6.bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets.

3En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.

4Spr. 10:12. 1 Petr. 4:8.De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen;

5Zij handelt niet ongeschiktelijk, 1 Kor. 10:24. Filipp. 2:4.zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad;

6Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, 2 Joh. vs. 4.maar zij verblijdt zich in de waarheid;

7Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen.

8De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden.

9Want wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele;

10Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet gedaan worden.

11Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.

122 Kor. 3:18.Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.

13En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.