1 Kronieken 16
Het eerste boek Kronieken

HSV

Offers bij het plaatsen van de ark

1Toen 2 Sam. 6:17zij de ark van God de stad binnenbrachten, zetten zij die midden in de tent die David ervoor gespannen had. En zij brachten brandoffers en dankoffers voor het aangezicht van God.

2Toen David klaar was met het brengen van het brandoffer en de dankoffers, zegende hij het volk in de Naam van de HEERE.

32 Sam. 6:19Hij deelde aan iedereen in Israël, van de man tot de vrouw toe, aan ieder een rond brood, een klomp dadels en een rozijnenkoek uit.De SV vertaalt het Hebreeuwse woord “'eshpar” met “schoon stuk” en voegt er dan cursief het woord “vlees” aan toe. Waarschijnlijk hebben zij deze interpretatie aan de Latijnse Vulgata ontleend. Het woordenboek van Gesenius maakt duidelijk dat deze interpretatie onjuist is. De precieze betekenis van het woord is onzeker, hoewel een aantal moderne woordenboeken (HALOT, DCH) voor “dadelkoek” kiest.

De eredienst bij ark en tabernakel

4En hij stelde voor de ark van de HEERE sommigen uit de Levieten aan als dienaars, om van de HEERE, de God van Israël, melding te maken en Hem te loven en te prijzen.

5Asaf was het hoofd, Zacharja de tweede na hem; verder Jeïel, Semiramoth, Jehiël, Mattithja en Eliab, Benaja, Obed-Edom en Jeïel, met instrumenten als luiten en met harpen. En Asaf liet zich horen met cimbalen,

6maar Benaja en Jahaziël, de priesters, deden dat voortdurend met trompetten voor de ark van het verbond van God.

Psalm van David

7Toen, op die dag, gaf David voor de eerste maal deze psalm om de HEERE te loven door de dienst van Asaf en zijn broeders.

8Loof de HEERE, roep Zijn Naam aan,

maak Zijn daden bekend onder de volken.

9Zing voor Hem, zing psalmen voor Hem,

spreek aandachtig van al Zijn wonderen.

10Beroem u in Zijn heilige Naam,

laat het hart van wie de HEERE zoeken, zich verblijden.

11Vraag naar de HEERE en Zijn kracht,

zoek Zijn aangezicht voortdurend.

12Denk aan Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft,

aan Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond,

13nakomelingen van Israël, Zijn dienaar,

kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen.

14Hij is de HEERE, onze God,

Zijn oordelen gaan over de hele aarde.

15Gen. 17:9Denk aan Zijn verbond voor eeuwig,

aan de belofte die Hij gedaan heeft,16:15 de belofte … heeft - Letterlijk: het woord dat Hij geboden heeft. tot in duizend generaties,

16aan het verbond Gen. 26:3dat Hij met Abraham gesloten heeft,

en Zijn eed aan Izak.

17Voor Jakob heeft Gen. 28:13; 35:11Hij het vastgesteld als een verordening,

voor Israël tot een eeuwig verbond,

18door te zeggen: Ik zal u het land Kanaän geven,

het gebied dat uw erfelijk bezit is.

19Toen u met weinig mensen was,

ja, met weinigen, en vreemdelingen daarin,

20en zij van volk naar volk zwierven,

en van het ene koninkrijk naar het andere volk,

21Gen. 12:20; Ex. 7; 8; 9; 10; 11liet Hij niemand toe hen te onderdrukken,

ook bestrafte Hij koningen omwille van hen en zei:

22Raak Mijn gezalfden niet aan,

doe Mijn profeten geen kwaad.

23Zing voor de HEERE, heel de aarde,

breng de boodschap van Zijn heil van dag tot dag.

24Vertel onder de heidenvolken Zijn eer,

onder alle volken Zijn wonderen.

25Want de HEERE is groot en zeer te prijzen,

en Hij is ontzagwekkend boven alle goden.

26Want al de goden van de volken zijn afgoden,

maar de HEERE heeft de hemel gemaakt.

27Majesteit en glorie zijn voor Zijn aangezicht,

macht en vreugde zijn in Zijn plaats.

28Geef de HEERE, geslachten van de volken,

geef de HEERE eer en macht.

29Geef de HEERE de eer van Zijn Naam,

breng offers en kom voor Zijn aangezicht.

Buig u neer voor de HEERE in Zijn heerlijke heiligdom;

30beef voor Zijn aangezicht, heel de aarde.

Ja, vast staat de wereld, zij zal niet wankelen.

31Laat de hemel zich verblijden en de aarde zich verheugen,

laat men onder de heidenvolken zeggen: De HEERE regeert.

32Laat de zee bulderen met al wat zij bevat,

laat het veld van vreugde opspringen met al wat erin is.

33Dan zullen de bomen van het woud juichen

voor het aangezicht van de HEERE, want Hij komt

om de aarde te oordelen.

34Ps. 107:1; 118:1; 136:1Loof de HEERE, want Hij is goed,

Ps. 136:1 enz.want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.

35En zeg: Verlos ons, o God van ons heil,

en breng ons bijeen, en red ons vanuit de heidenvolken,

opdat wij Uw heilige Naam loven

en ons beroemen in Uw lof.

36Geloofd zij de HEERE, de God van Israël,

van eeuwigheid tot eeuwigheid!

En heel het volk zei: Amen! En het prees de HEERE.

De eredienst wordt geregeld

37Zo liet hij daar voor de ark van het verbond van de HEERE Asaf en zijn broeders achter om voortdurend dienst te doen voor de ark overeenkomstig het voorschrift voor elke afzonderlijke dag,16:37 het voorschrift … dag - Letterlijk: de zaak van de dag op zijn dag.

38en ook Obed-Edom met hun broeders, achtenzestig man; met Obed-Edom, de zoon van Jeduthun, en Hosa, als poortwachters,

39en de priester Zadok, en zijn broeders, de priesters, voor de tabernakel van de HEERE op de offerhoogte, die in Gibeon is,

40om de HEERE voortdurend, in de morgen en in de avond, brandoffers te brengen op het brandofferaltaar; en dat overeenkomstig alles wat geschreven staat in de wet van de HEERE, die Hij Israël geboden had.

41En met hen waren Heman en Jeduthun, en de overigen die gekozen waren, die met name aangewezen waren om de HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.

42En bij hen waren Heman en Jeduthun, met trompetten en cimbalen voor hen die zich lieten horen, en met instrumenten voor muziek tot eer van God. De zonen van Jeduthun waren echter bij de poort.

43Toen ging al het volk weg, ieder naar zijn huis; en David keerde terug om zijn huis te gaan zegenen.

16

Dankoffer bij het plaatsen der ark

1Toen 2 Sam. 6:17.zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent, welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandofferen en dankofferen voor het aangezicht Gods.

2Als David het brandoffer en de dankofferen geëindigd had te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN.

3En 2 Sam. 6:19.hij deelde een iegelijk in Israël, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol broods, en een schoon stuk vlees, en een fles wijn.

David stelt Levieten aan tot dienst der ark

4En hij stelde voor de ark des HEEREN sommigen uit de Levieten tot dienaars, en dat, om den HEERE, den God Israëls, te vermelden, en te loven, en te prijzen.

5Asaf was het hoofd, en Zechárja de tweede na hem; Jeíël, en Semíramoth, en Jehíël, en Mattithja, en Elíab, en Benája, en Obed-Edom, en Jeíël, met instrumenten der luiten en met harpen; en Asaf liet zich horen met cimbalen;

6Maar Benája en Jaháziël, de priesters, steeds met trompetten voor de ark des verbonds van God.

Davids psalm

7Te dienzelven dage gaf David ten eerste dezen psalm, om den HEERE te loven, door den dienst van Asaf, en zijn broederen.

8Looft den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken.

9Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderwerken.

10Roemt u in den Naam Zijner heiligheid; dat zich het hart dergenen, die den HEERE zoeken, verblijde.

11Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk.

12Gedenkt Zijner wonderwerken, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en de oordelen Zijns monds;

13Gij, zaad van Israël, Zijn dienaar, gij, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen!

14Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde.

15Gen. 17:9.Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns verbonds, des woords, dat Hij ingesteld heeft tot in het duizendste geslacht;

16Des verbonds, Gen. 26:3.dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak;

17Welken Gen. 28:13. 35:11.Hij ook aan Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israël tot een eeuwig verbond;

18Zeggende: Ik zal u het land Kanaän geven, een snoer van ulieder erfdeel;

19Als gij weinige mensen in getal waart; ja, weinigen en vreemdelingen daarin.

20En zij wandelden van volk tot volk, en van het ene koninkrijk tot een ander volk.

21Hij Gen. 12:20. Ex. 7. 8. 9. 10. 11.liet niemand toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende:

22Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad.

23Zingt den HEERE, gij, ganse aarde, boodschapt Zijn heil van dag tot dag.

24Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle volken.

25Want de HEERE is groot, en zeer te prijzen, en Hij is vreselijk boven alle goden.

26Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.

27Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats.

28Geeft den HEERE, gij, geslachten der volken, geeft den HEERE eer en sterkte.

29Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, brengt offer, en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms.

30Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde! Ook zal de wereld bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde.

31Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde verheuge zich, en dat men onder de heidenen zegge: De HEERE regeert.

32Dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele van vreugde, met al wat daarin is.

33Dan zullen de bomen des wouds juichen voor het aangezicht des HEEREN, omdat Hij komt, om de aarde te richten.

34Ps. 107:1. 118:1. 136:1.Looft den HEERE, want Hij is goed, Ps. 136:1 enz.want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.

35En zegt: Verlos ons, o God onzes heils, en verzamel ons, en red ons van de heidenen, dat wij Uw heiligen Naam loven, en dat wij ons Uws lofs roemen.

36Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En al het volk zeide: Amen! en het loofde den HEERE.

37Alzo liet hij daar, voor de ark des verbonds des HEEREN, Asaf en zijn broederen, om geduriglijk te dienen voor de ark, naardat op elken dag besteld was.

38Obed-Edom nu, met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en hij stelde Obed-Edom, den zoon van Jedúthun, en Hosa, tot poortiers;

39En den priester Zadok, en zijn broederen, de priesters, voor den tabernakel des HEEREN op de hoogte, welke te Gíbeon is;

40Om den HEERE de brandofferen geduriglijk te offeren op het brandofferaltaar, des morgens en des avonds; en zulks naar alles, wat er geschreven staat in de wet des HEEREN, die Hij Israël geboden had.

41En met hen Heman en Jedúthun, en de overige uitgelezenen, die met namen uitgedrukt zijn om den HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid.

42Met hen dan waren Heman en Jedúthun, met trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen, en met instrumenten der muziek Gods; maar de zonen van Jedúthun waren aan de poort.

43Alzo toog het ganse volk henen, een iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen.