2 Kronieken 10
Het tweede boek Kronieken

HSV

Verzoek van Israël om verlichting van lasten

11 Kon. 12:1 enz.Rehabeam ging naar Sichem, want heel Israël was naar Sichem gekomen om hem koning te maken.

2Het gebeurde nu, toen Jerobeam, de zoon van Nebat, dit hoorde, 1 Kon. 11:40terwijl hij nog in Egypte was – want hij was gevlucht voor koning Salomo – dat Jerobeam terugkeerde uit Egypte.

3En zij stuurden een bode en lieten hem roepen. Toen kwam Jerobeam, met heel Israël, en zij spraken tot Rehabeam:

4Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; welnu, maakt u het harde dienstwerk voor uw vader en zijn zware juk, dat hij ons heeft opgelegd nu lichter, dan zullen wij u dienen.

5Hij zei tegen hen: Kom over drie dagen weer bij mij terug. En het volk ging weg.

6Koning Rehabeam pleegde overleg met de oudsten die bij zijn vader Salomo in dienst waren geweest,10:6 die bij … geweest - Letterlijk: die voor het aangezicht van zijn vader Salomo hadden gestaan; zie ook vers 8. toen die nog leefde, en zei: Wat raadt u aan om dit volk te antwoorden?

7Zij spraken tot hem: Als u goed voor dit volk wilt zijn, als u hun goedgezind bent, en goede woorden tot hen spreekt, dan zullen zij alle dagen uw dienaren zijn.

8Maar hij verwierp de raad van de oudsten die zij hem hadden gegeven, en pleegde overleg met de jonge mannen die met hem waren opgegroeid en bij hem in dienst waren.

9Hij zei tegen hen: Wat raadt u aan dat wij dit volk zullen antwoorden, dat tot mij sprak: Maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter?

10De jonge mannen, die met hem waren opgegroeid, spraken tot hem: Dit moet u zeggen tegen dat volk dat tot u heeft gesproken:

Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt,

maar maakt u het voor ons lichter.

Dit moet u tegen hen zeggen: Mijn pink is dikker dan het middel van mijn vader.

11Welnu, mijn vader heeft een zwaar juk op u geladen, maar ik zal aan uw juk nog meer toevoegen.

Mijn vader heeft u met gesels gehoorzaamheid bijgebracht,

maar ik zal u met schorpioenen gehoorzaamheid bijbrengen.

12Toen kwam Jerobeam met heel het volk bij Rehabeam, op de derde dag, zoals de koning had gesproken: Kom op de derde dag bij mij terug.

13En de koning gaf hun een hard antwoord, want koning Rehabeam verwierp de raad van de oudsten.

14Hij sprak tot hen overeenkomstig de raad van de jonge mannen:

Ik zal uw juk zwaar maken,

ja, ík zal daaraan nog meer toevoegen.

Mijn vader heeft u met gesels gehoorzaamheid bijgebracht,

maar ik zal u met schorpioenen gehoorzaamheid bijbrengen.

15Dus luisterde de koning niet naar het volk. Deze ommekeer kwam namelijk van God, opdat de HEERE Zijn woord gestand zou doen 1 Kon. 11:31dat Hij door de dienst van Ahia uit Silo tot Jerobeam, de zoon van Nebat, had gesproken.In de SV vinden we hier woord “bevestigen”. In de HSV is dit vervangen door “gestand doen”. In het tegenwoordige Nederlands heeft “een woord bevestigen” de strekking van “instemmen met” of “met ‘ja’ beantwoorden”. De oorspronkelijke Hebreeuwse uitdrukking is echter een stuk sterker. Het gaat hier niet maar om instemming met een woord, maar om concreet een woord na te komen. Met andere woorden: je woord houden, je woord gestand doen. “Gestand doen” is in dit verband misschien iets minder voorkomend in onze spreektaal, maar beslist niet ouderwets. Een mooie bijkomstigheid is dat “een woord gestand doen” dicht op de Hebreeuwse tekstvorm zit. Heel letterlijk vertaald staat er iets als een woord (of een zaak) doen (op)staan.

16Toen heel Israël zag dat de koning niet naar hen geluisterd had, gaf het volk de koning ten antwoord:

Wat voor deel hebben wij aan David?

Wij hebben geen erfelijk bezit met de zoon van Isaï.

Ieder naar uw tenten, Israël!

Zorg nu voor uw eigen huis, David!

En heel Israël ging naar zijn tenten.

17Maar wat betreft de Israëlieten die in de steden van Juda woonden, over hen bleef Rehabeam koning.

18Toen stuurde koning Rehabeam Hadoram, die over de herendienst ging. Maar de Israëlieten stenigden hem met stenen, zodat hij stierf. Koning Rehabeam had echter de moed om op de wagen te klimmen om naar Jeruzalem te vluchten.

19Zo werden de Israëlieten afvallig van het huis van David, tot op deze dag.

10

Scheuring des rijks. Rehábeam koning van Juda. Jeróbeam koning van Israël

1En 1 Kon. 12:1 enz.Rehábeam toog naar Sichem; want het ganse Israël was te Sichem gekomen, om hem koning te maken.

2Het geschiedde nu, als Jeróbeam, de zoon van Nebat, dat hoorde 1 Kon. 11:40.(dezelve nu was in Egypte, alwaar hij van het aangezicht van den koning Sálomo gevloden was), dat Jeróbeam uit Egypte wederkeerde;

3Want zij zonden henen, en lieten hem roepen; zo kwam Jeróbeam met het ganse Israël, en zij spraken tot Rehábeam, zeggende:

4Uw vader heeft ons juk hard gemaakt, nu dan, maak gij uws vaders harden dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen.

5En hij zeide tot hen: Komt over drie dagen weder tot mij. En het volk ging heen.

6En de koning Rehábeam hield raad met de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Sálomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal?

7En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit volk goedertieren en jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken, zo zullen zij te allen dage uw knechten zijn.

8Maar hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht stonden.

9En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter?

10En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, dat tot u gesproken heeft, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lenden.

11Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.

12Zo kwam Jeróbeam en al het volk tot Rehábeam, op den derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag.

13En de koning antwoordde hun hardelijk; want de koning Rehábeam verliet den raad der oudsten.

14En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.

15Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want deze omwending was van God, opdat de HEERE Zijn woord bevestigde, 1 Kon. 11:31.hetwelk Hij door den dienst van Ahía, den Siloniet, gesproken had tot Jeróbeam, den zoon van Nebat.

16Toen het ganse volk Israël zag, dat de koning naar hen niet hoorde, zo antwoordde het volk den koning, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; een ieder naar uw tenten, o Israël! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging het ganse Israël naar zijn tenten.

17Doch aangaande de kinderen van Israël, die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehábeam ook.

18Toen zond de koning Rehábeam Hadóram, die over de schatting was; en de kinderen Israëls stenigden hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehábeam verkloekte zich, om op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte.

19Alzo vielen de Israëlieten van het huis van David af, tot op dezen dag.