Tot Jezus' dood besloten
1Het Ex. 12:15; Matt. 26:2; Mark. 14:1Feest nu van de ongezuurde broden, dat Pascha heet, was nabij.
2Ps. 2:2; Joh. 11:47; Hand. 4:27En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten naar een manier om Hem om te brengen, want zij waren bevreesd voor het volk.
Het verraad van Judas
3Matt. 26:14; Mark. 14:10; Joh. 13:27Toen voer de satan in Judas, die de bijnaam Iskariot had, die bij het getal van de twaalf behoorde.
4En hij ging weg en sprak met de overpriesters en bevelhebbers van de tempelwacht hoe hij Hem aan hen zou overleveren.
5En zij verblijdden zich en kwamen overeen hem geld te geven.
6En hij stemde erin toe en zocht een geschikte gelegenheid om Hem, buiten de menigte om, aan hen over te leveren.
Het laatste paasfeest
7Matt. 26:17; Mark. 14:12,13De dag van de ongezuurde broden brak aan, waarop men het Pascha moest slachten.
8En Hij stuurde Petrus en Johannes eropuit en zei: Ga heen, maak voor ons het Pascha gereed, zodat wij het kunnen eten.
9Zij zeiden dan tegen Hem: Waar wilt U dat wij het gereedmaken?
10En Hij zei tegen hen: Zie, als u de stad binnengaat, zal iemand u tegemoetkomen die een kruik water draagt. Volg hem naar het huis waar hij binnengaat.
11En u zult tegen de heer des huizes zeggen: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal waar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal?
12En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, die volledig is ingericht. Maak het daar gereed.
13Zij nu gingen weg en vonden het zoals Hij hun gezegd had; en ze maakten het Pascha gereed.
Het Heilig Avondmaal
14Matt. 26:20; Mark. 14:17En toen het uur gekomen was, ging Hij aan tafel aanliggen, en de twaalf apostelen met Hem.
15En Hij zei tegen hen: Ik heb er vurig22:15 vurig - Letterlijk: met begeerte. naar verlangd dit Pascha met u te eten, voordat Ik ga lijden.
16Want Ik zeg u dat Ik daar zeker niet meer van zal eten, totdat het vervuld is in het Koninkrijk van God.
17En nadat Hij een drinkbeker genomen had en gedankt had, zei Hij: Neem deze en deel hem onder elkaar.
18Want Ik zeg u dat Ik niet drinken zal van de vrucht van de wijnstok, totdat het Koninkrijk van God gekomen is.
19Matt. 26:26; Mark. 14:22; 1 Kor. 11:23,24En Hij nam brood en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het aan hen met de woorden: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis.
20Evenzo nam Hij ook de drinkbeker na het gebruiken van de maaltijd en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe testament22:20 testament - Het Griekse woord betekent hier zowel testament als verbond. in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt.Testament vs. verbond: Eerdere edities van de HSV hadden hier verbond. Het Griekse woord diathèkè kan zowel verbond als testament betekenen. Er zijn echter theologische argumenten, in de lijn van de keuze van de Statenvertalers, om in het verband van dit vers het accent te laten vallen op het in oorsprong eenzijdige karakter van Gods verordening.
21Matt. 26:23; Mark. 14:18; Joh. 13:21Maar zie, de hand van wie Mij verraadt, is met Mij aan de tafel.
22En de Zoon des mensen gaat wel heen Ps. 41:10; Joh. 13:18; Hand. 1:6zoals bepaald is, maar wee die mens door wie Hij verraden wordt.
23En zij begonnen zich onder elkaar af te vragen wie van hen het toch zou zijn die dat zou doen.
De ware eer
24Er ontstond ook onenigheid onder hen over wie van hen geacht werd de belangrijkste te zijn.
25En Hij zei tegen hen: Matt. 20:25; Mark. 10:42De koningen van de volken heersen over hen, en wie macht over hen hebben, worden weldoeners genoemd.
261 Petr. 5:3Bij u echter moet dat zo niet zijn, Luk. 9:48maar de belangrijkste onder u moet als de jongste worden en wie leiding geeft als iemand die dient.
27Want wie is belangrijker: hij die aanligt of hij die bedient? Is het niet hij die aanligt? Matt. 20:28; Joh. 13:14; Filipp. 2:7Ik echter ben in uw midden als Iemand Die dient.
28En u bent het die steeds bij Mij gebleven bent in Mijn verzoekingen.
29Luk. 12:32En Ik beschik u het Koninkrijk, zoals Mijn Vader dat aan Mij beschikt heeft,
30opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk en Matt. 19:28; Openb. 3:21op tronen zit en de twaalf stammen van Israël oordeelt.
Petrus gewaarschuwd
31En de Heere zei: Simon, Simon, zie, 1 Petr. 5:8de satan heeft u allen opgeëist om te ziften als de tarwe.
32Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoudt. En u, als u eens tot inkeer gekomen bent, versterk dan uw broeders.
33En hij zei tegen Hem: Heere, met U ben ik bereid om zelfs de gevangenis en de dood in te gaan.
34Maar Hij zei: Matt. 26:34; Mark. 14:30; Joh. 13:38Ik zeg u, Petrus, de haan zal vandaag beslist niet kraaien, voordat u driemaal geloochend zult hebben dat u Mij kent.
De twee zwaarden
35En Hij zei tegen hen: Matt. 10:9; Mark. 6:8; Luk. 9:3Heeft het u aan iets ontbroken, toen Ik u uitzond zonder beurs, reiszak en sandalen? Zij zeiden: Aan niets.
36Hij zei dan tegen hen: Maar nu, laat wie een beurs heeft, hem meenemen, evenzo ook een reiszak. En wie geen zwaard heeft, laat die zijn bovenkleed verkopen en er een kopen.
37Want Ik zeg u dat dit wat geschreven staat, nog in Mij volbracht moet worden, namelijk: Jes. 53:12; Mark. 15:28En Hij is tot de misdadigers gerekend. Ook wat er over Mij geschreven is, heeft immers een einddoel.
38Zij zeiden: Heere, zie hier zijn twee zwaarden. En Hij zei tegen hen: Het is genoeg.
Jezus in Gethsémané
39Matt. 26:36; Mark. 14:32; Joh. 8:1; 18:1En Hij ging de stad uit en vertrok, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg; en ook Zijn discipelen volgden Hem.
40Toen Hij op die plaats gekomen was, zei Hij tegen hen: Bid dat u niet in verzoeking komt.
41Matt. 26:39; Mark. 14:35En Hij verwijderde Zich van hen ongeveer een steenworp afstand, knielde neer en bad:
42Vader, als U wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar laat niet Mijn wil, Joh. 6:38 maar de Uwe geschieden.
43En aan Hem verscheen een engel uit de hemel, die Hem versterkte.Dit vers komt niet in alle Griekse manuscripten voor.
44Joh. 12:27; Hebr. 5:7En Hij kwam in zware zielenstrijd en bad des te vuriger. En Zijn zweet werd als grote druppels bloed, die op de aarde neervielen.Dit vers komt niet in alle Griekse manuscripten voor.
45En toen Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij bij Zijn discipelen en vond hen slapend van droefheid.
46En Hij zei tegen hen: Hoe kunt u slapen! Sta op, en bid dat u niet in verzoeking komt.
Gevangenneming van Jezus
47Matt. 26:47; Mark. 14:43; Joh. 18:3En terwijl Hij nog sprak, zie, een menigte; en een van de twaalf, die Judas heette, liep voor hen uit en kwam bij Jezus om Hem te kussen.
48En Jezus zei tegen hem: Judas, verraadt u de Zoon des mensen met een kus?
49En toen zij die bij Hem waren, zagen wat er ging gebeuren, zeiden ze tegen Hem: Heere, zullen wij er met het zwaard op in slaan?
50Matt. 26:51; Mark. 14:47En een van hen trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af.
51Maar Jezus antwoordde en zei: Laat hen tot hiertoe begaan. En Hij raakte zijn oor aan en genas hem.
52Matt. 26:55; Mark. 14:48En Jezus zei tegen de overpriesters, de bevelhebbers van de tempelwacht en de oudsten die op Hem afgekomen waren: Bent u eropuit gegaan met zwaarden en stokken als tegen een misdadiger?
53Toen Ik dagelijks bij u was in de tempel, hebt u de handen niet naar Mij uitgestoken. Maar dit is uw uur en de macht van de duisternis.
Verloochening van Petrus
54Matt. 26:57; Mark. 14:53; Joh. 18:12,24En zij namen Hem gevangen en voerden Hem weg en brachten Hem in het huis van de hogepriester. En Petrus volgde op een afstand.
55Matt. 26:69; Mark. 14:54,66; Joh. 18:16,25En toen zij een vuur aangestoken hadden midden op de binnenplaats, en zij samen daaromheen waren gaan zitten, ging Petrus in hun midden zitten.
56En een zeker dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten en zei, met haar ogen op hem gericht: Ook hij was bij Hem.
57Maar hij verloochende Hem en zei: Vrouw, ik ken Hem niet.
58En kort daarna zag een ander hem en zei: Ook u bent een van hen. Maar Petrus zei: Mens, dat ben ik niet.
59En ongeveer een uur later bevestigde een ander met stelligheid: Het is werkelijk waar, ook hij was bij Hem, want hij is ook een Galileeër.
60Maar Petrus zei: Mens, ik weet niet wat u zegt. En onmiddellijk, terwijl hij nog sprak, kraaide de haan.
61En de Heere keerde Zich om en keek Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van de Heere, hoe Hij tegen hem gezegd had: Matt. 26:34,75; Mark. 14:72; Joh. 13:38; 18:27Voordat de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochend hebben.
62En Petrus ging naar buiten en huilde bitter.
Jezus voor het Sanhedrin
63Matt. 26:67; Mark. 14:65En de mannen die Jezus vasthielden, bespotten Hem Job 16:10; Jes. 50:6; Joh. 19:3en sloegen Hem.
64En nadat ze Zijn gezicht bedekt hadden, sloegen zij Hem in het gezicht en vroegen Hem: Profeteer, wie is het die U geslagen heeft?
65En vele andere lasterlijke dingen zeiden zij tegen Hem.
66Ps. 2:2; Matt. 27:1; Mark. 15:1; Joh. 18:28En toen het dag geworden was, kwam de Raad van oudsten van het volk bijeen – overpriesters en schriftgeleerden – en leidden Hem in hun raadsvergadering.
67En zij zeiden: Bent U de Christus? Zeg het ons. En Hij zei tegen hen: Als Ik het u zeg, zult u het zeker niet geloven.
68En als Ik een vraag zal stellen, zult u Mij zeker niet antwoorden, of Mij loslaten.
69Dan. 7:9; Matt. 16:27; 24:30; 25:31; 26:64; Mark. 14:62; Hand. 1:11; 1 Thess. 1:10; Openb. 1:7Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn aan de rechterhand van de kracht van God.
70En zij zeiden allen: Bent U dan de Zoon van God? En Hij zei tegen hen: U zegt dat Ik het ben.
71En zij zeiden: Welk getuigenis hebben wij nog nodig? Want wij hebben het zelf uit Zijn mond gehoord.
22
Tot Jezus' dood besloten
1En Ex. 12:15. Matt. 26:2. Mark. 14:1.het feest der ongehevelde broden, genaamd pascha, was nabij.
2Ps. 2:2. Joh. 11:47. Hand. 4:27.En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk.
Het verraad van Judas
3Matt. 26:14. Mark. 14:10. Joh. 13:27.En de satan voer in Judas, die toegenaamd was Iskáriot, zijnde uit het getal der twaalven.
4En hij ging heen en sprak met de overpriesters en de hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren.
5En zij waren verblijd, en zijn het eens geworden, dat zij hem geld geven zouden.
6En hij beloofde het, en zocht gelegenheid, om Hem hun over te leveren, zonder oproer.
Het laatste Paasfeest
7Matt. 26:17. Mark. 14:12, 13.En de dag der ongehevelde broden kwam, op denwelken het pascha moest geslacht worden.
8En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen, en bereidt ons het pascha, opdat wij het eten mogen.
9En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij het bereiden?
10En Hij zeide tot hen: Ziet, als gij in de stad zult gekomen zijn, zo zal u een mens ontmoeten, dragende een kruik waters; volgt hem in het huis, daar hij ingaat.
11En gij zult zeggen tot den huisvader van dat huis: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal, daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
12En hij zal u een grote toegeruste opperzaal wijzen, bereidt het aldaar.
13En zij, heengaande, vonden het, gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.
Het Heilig Avondmaal
14Matt. 26:20. Mark. 14:17.En als de ure gekomen was, zat Hij aan, en de twaalf apostelen met Hem.
15En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd, dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde;
16Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.
17En als Hij een drinkbeker genomen had, en gedankt had, zeide Hij: Neemt dezen, en deelt hem onder ulieden.
18Want Ik zeg u, dat Ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks, totdat het Koninkrijk Gods zal gekomen zijn.
19Matt. 26:26. Mark. 14:22. 1 Kor. 11:23, 24.En Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.
20Desgelijks ook den drinkbeker na het avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt.
21Matt. 26:23. Mark. 14:18. Joh. 13:21.Doch ziet, de hand desgenen, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel.
22En de Zoon des mensen gaat wel heen, Ps. 41:10. Joh. 13:18. Hand. 1:6.gelijk besloten is; doch wee dien mens, door welken Hij verraden wordt!
23En zij begonnen onder elkander te vragen, wie van hen het toch mocht zijn, die dat doen zou.
De ware eer
24En er werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn.
25En Hij zeide tot hen: Matt. 20:25. Mark. 10:42.De koningen der volken heersen over hen; en die macht over hen hebben, worden weldadige heren genaamd.
261 Petr. 5:3.Doch gij niet alzo; Luk. 9:48.maar de meeste onder u, die zij gelijk de minste, en die voorganger is, als een die dient.
27Want wie is meerder, die aanzit, of die dient? Is het niet die aanzit? Matt. 20:28. Joh. 13:14. Filipp. 2:7.Maar Ik ben in het midden van u, als een die dient.
28En gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen.
29Luk. 12:32.En Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader dat Mij verordineerd heeft;
30Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en Matt. 19:28. Openb. 3:21.zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls.
Petrus gewaarschuwd
31En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, 1 Petr. 5:8.de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe;
32Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.
33En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan.
34Maar Hij zeide: Matt. 26:34. Mark. 14:30. Joh. 13:38.Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent.
De twee zwaarden
35En Hij zeide tot hen: Matt. 10:9. Mark. 6:8. Luk. 9:3.Als Ik u uitzond, zonder buidel, en male, en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets.
36Hij zeide dan tot hen: Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard.
37Want Ik zeg u, dat nog dit, hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: Jes. 53:12. Mark. 15:28.En Hij is met de misdadigen gerekend. Want ook die dingen, die van Mij geschreven zijn, hebben een einde.
38En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.
Jezus in Gethsémané
39Matt. 26:36. Mark. 14:32. Joh. 8:1. 18:1.En uitgaande, vertrok Hij, gelijk Hij gewoon was, naar den Olijfberg; en Hem volgden ook Zijn discipelen.
40En als Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt, dat gij niet in verzoeking komt.
41Matt. 26:39. Mark. 14:35.En Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp; en knielde neder en bad,
42Zeggende: Vader, of Gij wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen, doch niet Mijn wil, Joh. 6:38.maar de Uwe geschiede.
43En van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte.
44Joh. 12:27. Hebr. 5:7.En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen.
45En als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijn discipelen, en vond hen slapende van droefheid.
46En Hij zeide tot hen: Wat slaapt gij? Staat op en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.
Gevangenneming van Jezus
47Matt. 26:47. Mark. 14:43. Joh. 18:3.En als Hij nog sprak, ziet daar een schare; en een van de twaalven, die genaamd was Judas, ging hun voor, en kwam bij Jezus, om Hem te kussen.
48En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt gij den Zoon des mensen met een kus?
49En die bij Hem waren, ziende, wat er geschieden zou, zeiden tot Hem: Heere, zullen wij met het zwaard slaan?
50Matt. 26:51. Mark. 14:47.En een uit hen sloeg den dienstknecht des hogepriesters, en hieuw hem zijn rechteroor af.
51En Jezus, antwoordende, zeide: Laat hen tot hiertoe geworden; en raakte zijn oor aan, en heelde hem.
52Matt. 26:55. Mark. 14:48.En Jezus zeide tot de overpriesters, en de hoofdmannen des tempels, en ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren: Zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen een moordenaar?
53Als Ik dagelijks met u was in den tempel, zo hebt gij de handen tegen Mij niet uitgestoken; maar dit is uw ure, en de macht der duisternis.
Verloochening van Petrus
54Matt. 26:57. Mark. 14:53. Joh. 18:12, 24.En zij grepen Hem en leidden Hem weg, en brachten Hem in het huis des hogepriesters. En Petrus volgde van verre.
55Matt. 26:69. Mark. 14:54, 66. Joh. 18:16, 25.En als zij vuur ontstoken hadden in het midden van de zaal, en zij te zamen nederzaten, zat Petrus in het midden van hen.
56En een zekere dienstmaagd, ziende hem bij het vuur zitten, en haar ogen op hem houdende, zeide: Ook deze was met Hem.
57Maar hij verloochende Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet.
58En kort daarna een ander, hem ziende, zeide: Ook gij zijt van die. Maar Petrus zeide: Mens, ik ben niet.
59En als het omtrent een uur geleden was, bevestigde dat een ander, zeggende: In der waarheid, ook deze was met Hem; want hij is ook een Galileeër.
60Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet, wat gij zegt. En terstond, als hij nog sprak, kraaide de haan.
61En de Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Matt. 26:34, 75. Mark. 14:72. Joh. 13:38. 18:27.Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen.
62En Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk.
Jezus voor het Sanhedrin
63Matt. 26:67. Mark. 14:65.En de mannen, die Jezus hielden, bespotten Hem, Job 16:10. Jes. 50:6. Joh. 19:3.en sloegen Hem.
64En als zij Hem overdekt hadden, sloegen zij Hem op het aangezicht, en vraagden Hem, zeggende: Profeteer, wie het is, die U geslagen heeft?
65En vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende.
66Ps. 2:2. Matt. 27:1. Mark. 15:1. Joh. 18:28.En als het dag geworden was, vergaderden de ouderlingen des volks, en de overpriesters en schriftgeleerden, en brachten Hem in hun raad,
67Zeggende: Zijt Gij de Christus, zeg het ons. En Hij zeide tot hen: Indien Ik het u zeg, gij zult het niet geloven;
68En indien Ik ook vraag, gij zult Mij niet antwoorden, of loslaten;
69Dan. 7:9. Matt. 16:27. 24:30. 25:31. 26:64. Mark. 14:62. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. Openb. 1:7.Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn aan de rechterhand der kracht Gods.
70En zij zeiden allen: Zijt Gij dan de Zoon Gods? En Hij zeide tot hen: Gij zegt, dat Ik het ben.
71En zij zeiden: Wat hebben wij nog getuigenis van node? Want wijzelven hebben het uit Zijn mond gehoord.