Heidelbergse Catechismus
ZONDAG 1
Vraag 1: Wat is uw enige troost, zowel in leven als in sterven?
Antwoord: Dat ik met lichaam en ziel, zowel in leven als in sterven, niet mijzelf toebehoor, maar mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus. Met Zijn kostbaar bloed heeft Hij voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij van de duivel verlost. Hij bewaart mij zo dat zonder de wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen, ja ook dat alle dingen mij tot mijn zaligheid moeten dienen. Daarom verzekert Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven en maakt mij van harte gewillig en bereid om voortaan Hem toegewijd te leven.
Vraag 2: Wat moet u noodzakelijk weten om in deze troost godvruchtig te leven en te sterven?
Antwoord: Drie stukken. Ten eerste, hoe groot mijn zonde en ellende zijn. Ten tweede, hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word. Ten derde, hoe ik God voor zo’n verlossing dankbaar zal zijn.
Het eerste deel
De ellende van de mens
ZONDAG 2
Vraag 3: Waaruit kent u uw ellende?
Antwoord: Uit de Wet van God.
Vraag 4: Wat eist Gods Wet van ons?
Antwoord: Dat leert Christus ons in een hoofdsom, Matth. 22:37-40: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten.
Vraag 5: Kunt u zich aan dit alles volkomen houden?
Antwoord: Nee, want ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten.
ZONDAG 3
Vraag 6: Heeft God de mens dan zo slecht en verkeerd geschapen?
Antwoord: Nee, God heeft de mens goed en naar Zijn beeld geschapen, dat is in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper op de juiste wijze zou kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in eeuwige zaligheid zou leven om Hem te loven en te prijzen.
Vraag 7: Waar komt dan die zo verdorven aard van de mens vandaan?
Antwoord: Uit de val en ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders Adam en Eva in het paradijs; daar is onze natuur zozeer verdorven, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden.
Vraag 8: Maar zijn wij dan zo verdorven dat wij geheel en al onbekwaam zijn tot iets goeds en geneigd tot alle kwaad?
Antwoord: Ja, tenzij wij door de Geest van God wedergeboren worden.
ZONDAG 4
Vraag 9: Doet God dan de mens geen onrecht als Hij in Zijn Wet van hem eist wat hij niet doen kan?
Antwoord: Nee, want God heeft de mens zo geschapen dat hij hiertoe in staat was. Maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen op aanstichten van de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid van deze gaven beroofd.
Vraag 10: Wil God zo’n ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Antwoord: Volstrekt niet. Hij is hevig vertoornd, zowel over de zonden die ons aangeboren zijn, als die wij bedrijven en Hij wil die door een rechtvaardig oordeel nu en eeuwig straffen, zoals Hij gesproken heeft: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen [Gal. 3:10].
Vraag 11: Is God dan niet ook barmhartig?
Antwoord: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Zijn gerechtigheid eist dat de zonde die tegen Gods allerhoogste majesteit begaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft wordt.
Het tweede deel
De verlossing van de mens
ZONDAG 5
Vraag 12: Aangezien wij dus naar Gods rechtvaardig oordeel nu en eeuwig straf verdiend hebben, bestaat er dan nog een middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en weer genade vinden?
Antwoord: God wil dat aan Zijn gerechtigheid voldaan wordt. Daarom moeten wij of zelf of door middel van een ander er volkomen aan voldoen.
Vraag 13: Maar kunnen wij daar zelf aan voldoen?
Antwoord: Volstrekt niet. Wij maken de schuld zelfs nog dagelijks groter.
Vraag 14: Is er ergens enig schepsel te vinden dat voor ons kan voldoen?
Antwoord: Nee. Want ten eerste wil God niet een ander schepsel voor de schuld straffen die de mens veroorzaakt heeft. Ten tweede kan ook geen enkel schepsel de last van Gods eeuwige toorn tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.
Vraag 15: Wat voor een Middelaar en Verlosser moeten wij dan zoeken?
Antwoord: Een zodanige Die waarachtig en rechtvaardig mens is, en toch krachtiger dan alle schepselen, dat wil zeggen, Die tegelijk waarachtig God is.
ZONDAG 6
Vraag 16: Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?
Antwoord: Omdat Gods gerechtigheid eist dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde zou voldoen, en omdat een mens, daar hij zelf zondaar is, voor anderen niet kon voldoen.
Vraag 17: Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn?
Antwoord: Om krachtens Zijn goddelijke natuur in staat te zijn de last van Gods toorn in Zijn menselijke natuur te dragen, voor ons de gerechtigheid en het leven te verwerven en ons terug te geven.
Vraag 18: Maar wie is deze Middelaar, Die tegelijk waarachtig God en een waarachtig, rechtvaardig mens is?
Antwoord: Onze Heere Jezus Christus, Die ons door God tot wijsheid, gerechtigheid, heiliging en tot volkomen verlossing geworden is.
Vraag 19: Waaruit weet u dat?
Antwoord: Uit het heilig Evangelie, dat God Zelf eerst in het paradijs geopenbaard heeft, daarna door de heilige aartsvaders en profeten heeft laten verkondigen door de offers en andere ceremoniën van de Wet afgebeeld, en dat Hij ten slotte door Zijn eniggeboren Zoon heeft vervuld.
ZONDAG 7
Vraag 20: Worden dan alle mensen weer door Christus behouden, zoals zij in Adam verloren zijn?
Antwoord: Nee, maar alleen degenen die in Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen.
Vraag 21: Wat is een oprecht geloof?
Antwoord: Een oprecht geloof is niet alleen een stellig weten of kennen waardoor ik alles voor waar houd wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, dat de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en gelukzaligheid door God geschonken zijn, uit louter genade, alleen omwille van Christus’ verdienste.
Vraag 22: Wat is dan voor een christen nodig te geloven?
Antwoord: Alles wat ons in het Evangelie beloofd wordt, dat is wat de artikelen van ons algemeen en onbetwijfeld christelijk geloof ons in een hoofdsom leren.
Vraag 23: Hoe luiden die artikelen?
Antwoord:
1. Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en van de aarde.
2. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere.
3. Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria.
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald in de hel.
5. Op de derde dag is opgestaan van de doden.
6. Opgevaren naar de hemel, zit aan de rechterhand van God, de Almachtige Vader.
7. Vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
8. Ik geloof in de Heilige Geest.
9. Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap van de heiligen.
10. Vergeving van de zonden.
11. Wederopstanding van het vlees.
12. En een eeuwig leven.
ZONDAG 8
Vraag 24: Hoe worden deze artikelen ingedeeld?
Antwoord: In drie delen. Het eerste gaat over God de Vader en onze schepping, het tweede over God de Zoon en onze verlossing, het derde over God de Heilige Geest en onze heiliging.
Vraag 25: Wanneer er maar één enig goddelijk Wezen is, waarom noemt u er dan drie, de Vader en de Zoon en de Heilige Geest?
Antwoord: Omdat God Zich in Zijn Woord zo geopenbaard heeft, dat deze drie onderscheiden Personen de enige, waarachtige en eeuwige God zijn.
God de Vader en onze schepping
ZONDAG 9
Vraag 26: Wat gelooft u als u zegt: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en van de aarde?
Antwoord: Dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niets geschapen heeft en ze ook door Zijn eeuwige raad en voorzienigheid nog onderhoudt en regeert, omwille van Zijn Zoon Christus mijn God en mijn Vader is. Ik vertrouw daarom zo op Hem, dat ik niet twijfel of Hij zal voor mij zorgen met alles wat mijn lichaam en ziel nodig hebben, en ook al het kwaad dat Hij mij in dit tranendal doet overkomen, voor mij ten beste keren. Immers, Hij kan dit doen als een almachtig God en wil het ook doen als een getrouw Vader.
ZONDAG 10
Vraag 27: Wat verstaat u onder de voorzienigheid van God?
Antwoord: De almachtige en alomtegenwoordige kracht van God, waarmee Hij hemel en aarde met alle schepselen als door Zijn hand nog onderhoudt en zo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, ja alle dingen ons niet bij toeval, maar uit Zijn vaderlijke hand toekomen.
Vraag 28: Waarom is het voor ons van nut te weten, dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?
Antwoord: Opdat wij in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar mogen zijn en in alles wat ons nog overkomen kan ons verlaten op onze getrouwe God en Vader, in de zekerheid dat geen schepsel ons van Zijn liefde scheiden zal, omdat alle schepselen zo in Zijn hand zijn, dat zij zich tegen Zijn wil niet kunnen roeren of bewegen.
God de Zoon en onze verlossing
ZONDAG 11
Vraag 29: Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Zaligmaker genoemd?
Antwoord: Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost, en omdat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.
Vraag 30: Geloven dan ook zij in de enige Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en heil bij de heiligen, bij zichzelf of ergens anders zoeken?
Antwoord: Nee. Door dat te doen verloochenen zij de enige Zaligmaker Jezus, hoewel zij Hem met de mond roemen. Want één van tweeën: óf Jezus is geen volkomen Zaligmaker, óf zij die deze Zaligmaker met een oprecht geloof aannemen, moeten alles in Hem bezitten, wat tot hun zaligheid noodzakelijk is.
ZONDAG 12
Vraag 31: Waarom wordt Hij Christus, dat is Gezalfde, genoemd?
Antwoord: Omdat Hij door God de Vader aangesteld en met de Heilige Geest gezalfd is tot onze hoogste Profeet en Leraar, Die ons de verborgen raad [en wil] van God ten aanzien van onze verlossing volkomen geopenbaard heeft; tot onze enige Hogepriester, Die ons met het enige offer van Zijn lichaam verlost heeft en met Zijn voorbede steeds voor ons pleit bij de Vader; en tot onze eeuwige Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert en ons in de verworven verlossing beschut en behoudt.
Vraag 32: Maar waarom wordt u een christen genoemd?
Antwoord: Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben en daardoor deel heb aan Zijn zalving; opdat ik Zijn Naam belijd, mijzelf als een levend dankoffer aan Hem overgeef, met een [vrij en] goed geweten in dit leven tegen de zonde en de duivel strijd en hierna in eeuwigheid met Hem over alle schepselen zal heersen.
ZONDAG 13
Vraag 33: Waarom wordt Hij Gods eniggeboren Zoon genoemd, terwijl wij toch ook Gods kinderen zijn?
Antwoord: Omdat alleen Christus van nature de eeuwige Zoon van God is, wij daarentegen om Zijnentwil uit genade tot kinderen van God zijn aangenomen.
Vraag 34: Waarom noemt u Hem onze Heere?
Antwoord: Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of zilver, maar met Zijn kostbaar bloed vrijgekocht en van alle heerschappij van de duivel verlost heeft, en ons zo tot Zijn eigendom heeft gemaakt.
ZONDAG 14
Vraag 35: Wat betekent: Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria?
Antwoord: Dat de eeuwige Zoon van God, Die waarachtig en eeuwig God is en blijft, door de werking van de Heilige Geest de ware menselijke natuur uit het vlees en bloed van de maagd Maria heeft aangenomen om werkelijk de nakomeling van David te zijn, Zijn broeders in alles gelijk, maar zonder zonde.
Vraag 36: Welk nut hebben de heilige ontvangenis en geboorte van Christus voor ons?
Antwoord: Dat Hij onze Middelaar is en met Zijn onschuld en volkomen heiligheid mijn zonden, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods aangezicht bedekt.
ZONDAG 15
Vraag 37: Wat verstaat u onder het woordje geleden?
Antwoord: Dat Hij, tijdens heel Zijn leven op aarde, maar in het bijzonder aan het einde daarvan, Gods toorn tegen de zonde van heel het menselijk geslacht aan lichaam en ziel gedragen heeft, om met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige veroordeling te verlossen en voor ons de genade van God, de gerechtigheid en het eeuwige leven te verwerven.
Vraag 38: Waarom heeft Hij onder de rechter Pontius Pilatus geleden?
Antwoord: Om ons, doordat Hij onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld werd, te bevrijden van het strenge oordeel van God, dat ons treffen zou.
Vraag 39: Betekent het iets meer dat Hij gekruisigd is, dan dat Hij op een andere wijze gestorven zou zijn?
Antwoord: Ja, want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vloek die op mij lag, op Zich geladen heeft, want de dood aan het kruis was door God vervloekt.
ZONDAG 16
Vraag 40: Waarom heeft Christus Zich tot in de dood moeten vernederen?
Antwoord: Omdat vanwege de gerechtigheid en waarheid van God niet anders voor onze zonden voldaan kon worden dan door de dood van Gods Zoon.
Vraag 41: Waarom is Hij begraven?
Antwoord: Om daarmee te betuigen, dat Hij werkelijk gestorven was.
Vraag 42: Als Christus dan voor ons gestorven is, hoe komt het dat ook wij moeten sterven?
Antwoord: Onze dood is geen betaling voor onze zonden, maar alleen een afsterven van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven.
Vraag 43: Welk nut hebben het offer en de dood van Christus aan het kruis nog meer voor ons?
Antwoord: Dat door Zijn kracht onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt, opdat de verdorven begeerten van het vlees niet meer in ons regeren, maar dat wij onszelf in dankbaarheid aan Hem ten offer stellen.
Vraag 44: Waarom volgt daarop: neergedaald in de hel?
Antwoord: Opdat ik in mijn hevigste aanvechtingen de volstrekte zekerheid en troost mag hebben dat mijn Heere Jezus Christus door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helse kwelling, die Hij, in heel Zijn lijden, maar bovenal aan het kruis heeft ondergaan, mij van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft.
ZONDAG 17
Vraag 45: Welk nut heeft de opstanding van Christus voor ons?
Antwoord: Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding de dood overwonnen, om ons in de gerechtigheid te doen delen, die Hij door Zijn dood voor ons verworven had. Ten tweede worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is voor ons de opstanding van Christus een betrouwbaar onderpand van onze eigen opstanding in heerlijkheid.
ZONDAG 18
Vraag 46: Wat verstaat u onder: opgevaren naar de hemel?
Antwoord: Dat Christus voor de ogen van Zijn discipelen van de aarde in de hemel is opgenomen en daar ons ten goede is, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden.
Vraag 47: Is Christus dan niet bij ons tot aan het einde van de wereld, zoals Hij ons beloofd heeft?
Antwoord: Christus is waarachtig mens en waarachtig God. Naar Zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde, maar naar Zijn godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmer van ons.
Vraag 48: Worden dan de twee naturen in Christus niet van elkaar gescheiden, als Zijn mensheid niet overal is waar Zijn godheid is?
Antwoord: Volstrekt niet. Want omdat Zijn godheid door niets kan omsloten worden en alomtegenwoordig is, volgt daaruit dat deze wel buiten de door Hem aangenomen mensheid is, maar toch ook in de ene Persoon daarmee verenigd blijft.
Vraag 49: Welk nut heeft de hemelvaart van Christus voor ons?
Antwoord: Ten eerste dat Hij in de hemel onze Voorspraak is voor het aangezicht van Zijn Vader. Ten tweede dat wij [in Hem] ons vlees in de hemel hebben als een betrouwbaar onderpand dat Hij als het Hoofd ons, Zijn leden, ook tot Zich zal nemen. Ten derde dat Hij ons Zijn Geest als tegenpand zendt, door Wiens kracht wij zoeken wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op de aarde is.
ZONDAG 19
Vraag 50: Waarom wordt daaraan toegevoegd: zittend aan de rechterhand van God?
Antwoord: Omdat Christus is opgevaren naar de hemel om Zich daar het Hoofd van Zijn kerk te betonen, door Wie de Vader alle dingen regeert.
Vraag 51: Welk nut heeft deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus voor ons?
Antwoord: Ten eerste dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn leden, de hemelse gaven uitstort. Vervolgens dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart.
Vraag 52: Welke troost biedt u de wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden?
Antwoord: Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgeheven hoofd Hem verwacht als Rechter uit de hemel, Hem die Zich eerst om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en geheel de vloek van mij weggenomen heeft. Hij zal al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich nemen in de hemelse vreugde en heerlijkheid.
God de Heilige Geest en onze heiligmaking
ZONDAG 20
Vraag 53: Wat gelooft u over de Heilige Geest?
Antwoord: Ten eerste dat Hij samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is. Ten tweede dat Hij ook mij gegeven is om mij door een oprecht geloof deel te laten hebben aan Christus en al Zijn weldaden, mij te troosten en eeuwig met mij te blijven.
ZONDAG 21
Vraag 54: Wat gelooft u over de heilige, algemene, christelijke kerk?
Antwoord: Dat de Zoon van God van het begin van de wereld tot aan het einde Zich uit het gehele menselijke geslacht een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, door Zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof vergadert, beschermt en instandhoudt, en dat ik hiervan een levend lid ben en eeuwig zal blijven.
Vraag 55: Wat verstaat u onder de gemeenschap van de heiligen?
Antwoord: Ten eerste dat de gelovigen gezamenlijk en ieder afzonderlijk als leden deel hebben aan de Heere Christus en al Zijn schatten en gaven. Ten tweede dat ieder zich verplicht moet weten om zijn gaven bereidwillig en met vreugde tot nut en zaligheid van de andere leden te gebruiken.
Vraag 56: Wat gelooft u over de vergeving van de zonden?
Antwoord: Dat God mij vanwege de genoegdoening door Christus al mijn zonden en ook mijn zondige aard, waartegen ik mijn leven lang te strijden heb, niet meer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus wil schenken, opdat ik nimmer in het gericht van God zal komen.
ZONDAG 22
Vraag 57: Welke troost biedt u de wederopstanding van het vlees?
Antwoord: Dat niet alleen mijn ziel na dit leven terstond tot Christus, haar Hoofd, opgenomen zal worden, maar dat ook mijn lichaam door de kracht van Christus opgewekt, weer met mijn ziel verenigd en aan het verheerlijkte lichaam van Christus gelijkvormig zal worden.
Vraag 58: Welke troost put u uit het artikel over het eeuwige leven?
Antwoord: Dat ik, aangezien ik reeds nu in mijn hart het begin van de eeuwige vreugde gevoel, na dit leven de volkomen zaligheid zal bezitten, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en die in geen mensenhart is opgekomen, om God daarin eeuwig te prijzen.
[De rechtvaardiging]
ZONDAG 23
Vraag 59: Maar wat baat het u nu dat u dit alles gelooft?
Antwoord: Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven.
Vraag 60: Hoe bent u rechtvaardig voor God?
Antwoord: Alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus. Al klaagt mijn geweten mij aan dat ik tegen al de geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb en nog steeds tot alle kwaad geneigd ben, toch schenkt God mij, zonder enige verdienste van mijn kant, uit louter genade, de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus. En Hij rekent mij die toe als zou ik nooit zonde hebben gehad of gedaan, ja als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, voor zover ik deze weldaad met een gelovig hart aanneem.
Vraag 61: Waarom zegt u dat u alleen door het geloof rechtvaardig bent?
Antwoord: Niet omdat ik vanwege de waarde van mijn geloof God welgevallig ben, maar omdat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God uitmaken, en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof kan aannemen en mij toe-eigenen.
ZONDAG 24
Vraag 62: Maar waarom kunnen onze goede werken geen gerechtigheid voor God of een deel daarvan zijn?
Antwoord: Omdat de gerechtigheid die voor Gods gericht kan bestaan, geheel volmaakt en in alle opzichten met de Wet van God in overeenstemming moet zijn, en ook onze beste werken in dit leven onvolmaakt en met zonden bevlekt zijn.
Vraag 63: Hoe kan het dat onze goede werken geen enkele verdienste opleveren, terwijl God ze toch in dit en in het toekomstige leven wil belonen?
Antwoord: Deze beloning komt niet voort uit verdienste, maar uit genade.
Vraag 64: Maar schept deze leer geen zorgeloze en goddeloze mensen?
Antwoord: Zeker niet, want het is onmogelijk dat iemand die door een oprecht geloof in Christus is ingeplant, geen vruchten van dankbaarheid zou voortbrengen.
De sacramenten
ZONDAG 25
Vraag 65: Aangezien nu alleen het geloof ons aan Christus en al Zijn weldaden deel geeft, vanwaar komt dan dit geloof?
Antwoord: Van de Heilige Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten.
Vraag 66: Wat zijn sacramenten?
Antwoord: Sacramenten zijn heilige, zichtbare tekenen en zegels, door God ingesteld, om ons door het gebruik daarvan de belofte van het Evangelie des te beter te doen verstaan en die voor ons te verzegelen, namelijk dat Hij ons op grond van het enige offer van Christus, aan het kruis volbracht, uit genade vergeving van zonden en het eeuwige leven schenkt.
Vraag 67: Zijn beide, het Woord en de sacramenten, dan daarop gericht, of daartoe ingesteld om ons geloof te wijzen op het offer van Jezus Christus aan het kruis, als de enige grond van onze zaligheid?
Antwoord: Jazeker, want de Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de sacramenten, dat onze zaligheid geheel en al berust op het enige offer van Jezus Christus, dat voor ons aan het kruis is geschied.
Vraag 68: Hoeveel sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Testament of Verbond ingesteld?
Antwoord: Twee, de heilige doop en het heilig avondmaal.
De heilige doop
ZONDAG 26
Vraag 69: Hoe wordt u in de heilige doop eraan herinnerd en ervan verzekerd, dat het enige offer van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?
Antwoord: Op deze wijze, dat Christus dit uiterlijk waterbad heeft ingesteld en daarbij heeft beloofd, dat ik even zeker met Zijn bloed en Geest van de onreinheid van mijn ziel, dat is van al mijn zonden gereinigd ben, als ik uiterlijk met het water, dat de onreinheid van het lichaam pleegt weg te nemen, gewassen ben.
Vraag 70: Wat betekent dit: met het bloed en de Geest van Christus gewassen te zijn?
Antwoord: Het wil zeggen, van God – uit genade – vergeving van zonden te hebben omwille van het bloed van Christus, dat Hij in Zijn offer aan het kruis voor ons vergoten heeft. Verder ook door de Heilige Geest vernieuwd en tot leden van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer aan de zonden afsterven en een godzalig en onberispelijk leven leiden.
Vraag 71: Waar heeft Christus ons beloofd, dat Hij ons even zeker met Zijn bloed en Geest wil wassen, als wij met het doopwater gewassen worden?
Antwoord: Bij de instelling van de doop, die aldus luidt: Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest [Matth. 28:19]. En: Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden [Mark. 16:16]. Deze belofte wordt herhaald waar de Schrift de doop het bad der wedergeboorte en de afwassing van de zonden noemt.
ZONDAG 27
Vraag 72: Is dan het uiterlijke waterbad de afwassing van de zonden zelf?
Antwoord: Nee, want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigen ons van al onze zonden.
Vraag 73: Waarom noemt de Heilige Geest de doop dan het bad van de wedergeboorte en de afwassing van de zonden?
Antwoord: God zegt dit niet zonder goede reden, namelijk niet alleen om ons daarmee te leren dat, zoals de onzuiverheid van het lichaam door het water, ook onze zonden door het bloed en de Geest van Jezus Christus weggenomen worden; maar vooral om ons door dit goddelijk onderpand en teken ervan te verzekeren, dat wij even daadwerkelijk van onze zonden geestelijk gereinigd zijn als wij uiterlijk met het water gewassen worden.
Vraag 74: Moet men ook de kleine kinderen dopen?
Antwoord: Ja, want zij behoren even goed als de volwassenen tot het verbond van God en tot Zijn gemeente, en niet minder dan aan de volwassenen worden hun de verlossing van de zonden door het bloed van Christus en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, beloofd. Daarom moeten ook zij door de doop, als het teken van het verbond, in de christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen van de ongelovigen onderscheiden worden, zoals dit onder het Oude Testament of Verbond door de besnijdenis gebeurde, in plaats waarvan onder het Nieuwe Verbond de doop is ingesteld.
Het heilig avondmaal des Heeren
ZONDAG 28
Vraag 75: Hoe wordt u in het heilig avondmaal eraan herinnerd en ervan verzekerd, dat u aan het enige offer van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al Zijn weldaden deel hebt?
Antwoord: Op deze wijze, dat Christus mij en alle gelovigen bevolen heeft tot Zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en van deze drinkbeker te drinken. Daarbij heeft Hij beloofd, ten eerste dat Zijn lichaam even zeker voor mij aan het kruis geofferd en gebroken is en Zijn bloed voor mij vergoten, als ik met eigen ogen zie dat het brood des Heeren voor mij gebroken en de beker mij gegeven wordt; en ten tweede, dat Hij Zelf mijn ziel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed even zeker tot het eeuwige leven voedt en laaft, als ik het brood en de beker des Heeren als zekere tekenen van het lichaam en het bloed van Christus uit de hand van de bedienaar ontvang en met de mond nuttig.
Vraag 76: Wat wil dit zeggen: het gekruisigde lichaam van Christus eten en Zijn vergoten bloed drinken?
Antwoord: Het betekent niet alleen met een gelovig hart heel het lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving van de zonden en het eeuwige leven verkrijgen, maar bovendien door de Heilige Geest, die zowel in Christus als in ons woont, zo met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer verenigd worden, dat wij – hoewel Christus in de hemel is en wij op de aarde zijn – toch vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente zijn, en dat wij door één Geest – zoals leden van een lichaam door één ziel – eeuwig leven en geregeerd worden.
Vraag 77: Waar heeft Christus ons beloofd dat Hij de gelovigen even zeker met Zijn lichaam en bloed wil voeden en laven als zij van dit gebroken brood eten en uit deze beker drinken?
Antwoord: Bij de instelling van het avondmaal, die aldus luidt: Onze Heere Jezus nam in de nacht waarin Hij werd verraden, brood, en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis. Evenzo nam Hij ook de drinkbeker, na het gebruiken van de maaltijd, en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed. Doe dat, zo dikwijls als u die drinkt, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als u dit brood eet en deze drinkbeker drinkt, verkondig de dood van de Heere, totdat Hij komt [1 Kor. 11:23-26]. Deze belofte wordt herhaald door de heilige Paulus, waar hij zegt: De drinkbeker der dankzegging, die wij met dankzegging zegenen, is die niet de gemeenschap met het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood [1 Kor. 10:16-17].
ZONDAG 29
Vraag 78: Worden brood en wijn dan werkelijk het lichaam en het bloed van Christus?
Antwoord: Evenmin als het water bij de doop niet in het bloed van Christus veranderd wordt en de eigenlijke afwassing van de zonden is, maar er alleen een goddelijk teken en een bevestiging van is, zo wordt ook het brood in het avondmaal niet het lichaam zelf van Christus, hoewel het naar de aard en de eigenheid van de sacramenten het lichaam van Jezus Christus genoemd wordt.
Vraag 79: Waarom noemt Christus dan het brood Zijn lichaam en de beker Zijn bloed of het Nieuwe Testament in Zijn bloed, en spreekt Paulus van de gemeenschap met het lichaam en het bloed van Christus?
Antwoord: Christus zegt dat niet zonder goede reden, namelijk niet alleen om ons daardoor te leren dat, evenals brood en wijn dit tijdelijke leven instandhouden, zo ook Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed de ware spijs en drank zijn waardoor onze zielen tot het eeuwige leven gevoed worden; maar vooral om ons door deze zichtbare tekenen en onderpanden de zekerheid te geven, dat wij door de werking van de Heilige Geest even zeker deel krijgen aan Zijn ware lichaam en bloed als wij deze heilige tekenen met de mond tot Zijn gedachtenis ontvangen en dat al Zijn lijden en gehoorzaamheid even zeker ons deel zijn alsof wij zelf in eigen persoon alles geleden en aan God voor onze zonden genoegdoening gegeven hadden.
ZONDAG 30
Vraag 80: Welk onderscheid is er tussen het avondmaal des Heeren en de paapse mis?
Antwoord: Het avondmaal des Heeren verzekert ons dat wij volledige vergeving van al onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door de Heilige Geest worden ingelijfd in Christus, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde, maar in de hemel is, aan de rechterhand van God, Zijn Vader, en daar door ons aanbeden wil worden. Maar in de mis wordt gesteld, dat de levenden en de doden alleen dán door het lijden van Christus vergeving van zonden hebben, als Christus nog dagelijks voor hen door de mispriesters geofferd wordt, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte van brood en wijn aanwezig is daarom ook daarin aanbeden moet worden. Daarom is de mis in wezen niet anders dan een verloochening van het enige offer en het lijden van Jezus Christus en een vervloekte afgoderij.
Vraag 81: Voor wie is het avondmaal des Heeren ingesteld?
Antwoord: Voor hen die vanwege hun zonden zichzelf mishagen en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus’ wil vergeven zijn, en dat ook hun blijvende zwakheid door Zijn lijden en sterven bedekt is, en die ook verlangen hun geloof meer en meer te versterken en hun leven te beteren. Maar de huichelaars en zij die zich niet oprecht tot God bekeren, eten en drinken zichzelf een oordeel.
Vraag 82: Behoort men ook hen tot dit avondmaal toe te laten, die zich in hun belijdenis en leven als ongelovigen en goddelozen betonen?
Antwoord: Nee, want dan wordt het verbond van God ontheiligd en Zijn toorn over de hele gemeente opgewekt. Daarom is de christelijke kerk, overeenkomstig het bevel van Christus en Zijn apostelen, verplicht zulke mensen door de sleutels van het hemelrijk uit te sluiten totdat zij tonen hun leven te beteren.
ZONDAG 31
Vraag 83: Wat zijn de sleutels van het hemelrijk?
Antwoord: De verkondiging van het heilig Evangelie en de christelijke tucht of uitsluiting uit de gemeente, waardoor het hemelrijk voor de gelovigen geopend en voor de ongelovigen gesloten wordt.
Vraag 84: Hoe wordt het hemelrijk door de verkondiging van het heilig Evangelie ontsloten en gesloten?
Antwoord: Aldus. Volgens het bevel van Christus wordt aan de gelovigen, gezamenlijk en afzonderlijk, verkondigd en openlijk betuigd dat al hun zonden hun door God, omwille van Christus’ verdienste, waarlijk vergeven zijn, zo dikwijls als zij de belofte van het Evangelie met een oprecht geloof aannemen. Daarentegen wordt aan alle ongelovigen en aan hen die zich niet van harte bekeren, betuigd dat de toorn van God en de eeuwige veroordeling op hen liggen, zolang zij zich niet bekeren. Naar dit getuigenis van het Evangelie zal God oordelen, zowel in dit als in het toekomstige leven.
Vraag 85: Hoe wordt het hemelrijk gesloten en ontsloten door de christelijke tucht?
Antwoord: Aldus. Volgens het bevel van Christus worden zij die onder de christennaam onchristelijk leren of leven, wanneer zij na herhaalde broederlijke vermaning hun dwalingen of ergerlijke levenswandel niet willen opgeven, bij de gemeente of bij hen die door de gemeente daartoe aangesteld zijn, bekendgemaakt. Indien zij zich aan de vermaning niet storen, worden zij door hen, met het ontzeggen van de sacramenten, van de christelijke gemeente en door God Zelf van het Rijk van Christus uitgesloten. Zij worden opnieuw als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, wanneer zij waarachtige beterschap beloven en betonen.
Het derde deel
De dankbaarheid die wij God voor de verlossing verschuldigd zijn
ZONDAG 32
Vraag 86: Aangezien wij uit al onze ellende zonder enige verdienste van onze kant alleen uit genade door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?
Antwoord: Omdat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed heeft gekocht en bevrijd, ons ook door Zijn Heilige Geest tot Zijn beeld vernieuwt, opdat wij God met geheel ons leven dankbaarheid bewijzen voor Zijn weldaden en Hij door ons geprezen wordt. Verder, opdat ieder voor zichzelf door de vruchten verzekerd zal zijn van zijn geloof; en onze naaste door onze godvruchtige levenswandel ook voor Christus gewonnen wordt.
Vraag 87: Kunnen dan degenen die in hun goddeloos, ondankbaar leven voortgaan en zich niet tot God bekeren, niet zalig worden?
Antwoord: Volstrekt niet, want de Schrift zegt dat geen ontuchtpleger, geen afgodendienaar, echtbreker, dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, rover, of zo iemand het Rijk van God beërven zal [1 Kor. 6:9-10; Ef. 5:5-6].
ZONDAG 33
Vraag 88: Uit hoeveel stukken bestaat de oprechte bekering van de mens?
Antwoord: Uit twee stukken: de afsterving van de oude en de opstanding van de nieuwe mens.
Vraag 89: Wat is de afsterving van de oude mens?
Antwoord: Het is een innig berouw dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en ontvluchten.
Vraag 90: Wat is de opstanding van de nieuwe mens?
Antwoord: Het is een hartelijke vreugde in God door Christus en een ernstig en liefdevol verlangen om naar de wil van God alle goede werken te verrichten.
Vraag 91: Maar wat zijn goede werken?
Antwoord: Alleen die uit een oprecht geloof, volgens de Wet van God, tot Zijn eer geschieden, en niet die op ons eigen goeddunken of menselijke voorschriften gegrond zijn.
ZONDAG 34
Vraag 92: Hoe luidt de Wet des Heeren?
Antwoord: God sprak al deze woorden, Ex. 20 [:1vv.], Deut. 5 [:6vv.]: Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.
Het eerste gebod
U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Het tweede gebod
U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een na-ijverig God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn geboden in acht nemen.
Het derde gebod
U zult de Naam van de HEERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.
Het vierde gebod
Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt. Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw slaaf/dienaar, noch uw slavin/dienares, noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is. Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die.
Het vijfde gebod
Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HEERE, uw God, u geeft.
Het zesde gebod
U zult niet doodslaan.
Het zevende gebod
U zult niet echtbreken.
Het achtste gebod
U zult niet stelen.
Het negende gebod
U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.
Het tiende gebod
U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn slaaf/dienaar, noch zijn slavin/dienares, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.
Vraag 93: Hoe worden deze Tien Geboden ingedeeld?
Antwoord: In twee tafelen, waarvan de eerste leert hoe wij ons jegens God moeten gedragen; de tweede, wat wij onze naaste verschuldigd zijn.
Vraag 94: Wat gebiedt God in het eerste gebod?
Antwoord: Dat ik, zo lief mij de zaligheid van mijn ziel is, alle afgoderij, tovenarij, waarzeggerij, superstitie oftewel bijgeloof, aanroeping van de heiligen of van andere schepselen mijd en ontvlucht, en de enige, ware God op de rechte wijze leer kennen, alleen op Hem vertrouw, mij in alle ootmoed en geduld aan Hem alleen onderwerp, van Hem alleen alle goeds verwacht en Hem met mijn gehele hart liefheb, vrees en eer. En wel zo dat ik eerder alle schepselen prijsgeef en loslaat dan dat ik in het minste of geringste Zijn wil overtreed.
Vraag 95: Wat is afgoderij?
Antwoord: Afgoderij is in plaats van de enige ware God Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, of naast Hem iets anders bedenken of hebben waarop de mens zijn vertrouwen stelt.
ZONDAG 35
Vraag 96: Wat eist God in het tweede gebod?
Antwoord: Dat wij God op geen enkele wijze afbeelden en op geen andere wijze vereren dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft.
Vraag 97: Mag men dan in het geheel geen beelden maken?
Antwoord: God kan en mag op geen enkele wijze afgebeeld worden. Maar al mogen de schepselen afgebeeld worden, toch verbiedt God hun beeltenis te maken en te bezitten om die te vereren of om Hem daardoor te dienen.
Vraag 98: Maar zou men de beelden in de kerken niet als boeken voor de leken mogen dulden?
Antwoord: Nee, want wij moeten niet wijzer zijn dan God, die Zijn christenen niet door stomme beelden, maar door de levende verkondiging van Zijn Woord onderwezen wil hebben.
ZONDAG 36
Vraag 99: Wat wil het derde gebod?
Antwoord: Dat wij niet alleen met vloeken of met een valse eed, maar ook door onnodig zweren de Naam van God niet lasteren of misbruiken en evenmin door stilzwijgend toe te zien aan dergelijke verschrikkelijke zonden deel krijgen. Kortom, dat wij de heilige Naam van God niet anders dan met ontzag en eerbied gebruiken, opdat Hij door ons op de juiste wijze wordt beleden, aangeroepen en in al onze woorden en werken geprezen.
Vraag 100: Is het dan zo’n grote zonde Gods Naam door zweren en vloeken te lasteren, dat God ook toornig is op hen die niet zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren helpen weren en verbieden?
Antwoord: Jazeker, want geen zonde is groter en vertoornt God meer dan het lasteren van Zijn Naam. Daarom heeft Hij ook bevolen dat met de dood te straffen.
ZONDAG 37
Vraag 101: Maar mag men ook in geloof bij de Naam van God een eed zweren?
Antwoord: Ja, als de overheid het van haar onderdanen verlangt of als het om andere redenen noodzakelijk is om daardoor trouw en waarheid te bevestigen, en dit tot eer van God en tot heil van de naaste. Want een dergelijk zweren berust op Gods Woord en is daarom ook door de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament met recht in gebruik geweest.
Vraag 102: Mag men ook bij de heiligen of bij andere schepselen een eed zweren?
Antwoord: Nee, want een rechtmatige eed zweren is God aanroepen, dat Hij, Die alleen het hart kent, de waarheid bevestigt en mij straft als ik vals zweer. Deze eer komt geen schepsel toe.
ZONDAG 38
Vraag 103: Wat gebiedt God in het vierde gebod?
Antwoord: Ten eerste, dat de kerkelijke Woordverkondiging en de scholen instandgehouden worden, en dat ik vooral op de sabbat, dat is op de rustdag, trouw naar Gods gemeente kom om Gods Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, God de Heere openlijk aan te roepen en als christen de armen bij te staan. Ten tweede, dat ik alle dagen van mijn leven afstand van mijn boze werken neem, de Heere door Zijn Geest in mij laat werken en aldus de eeuwige sabbat in dit leven aanvang.
ZONDAG 39
Vraag 104: Wat wil God in het vijfde gebod?
Antwoord: Dat ik mijn vader en mijn moeder en allen die boven mij gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw bewijs en me aan hun goede voorschriften en tucht met gepaste gehoorzaamheid onderwerp en ook met hun zwakheid en gebreken geduld heb, aangezien het God behaagt ons door middel van hen te regeren.
ZONDAG 40
Vraag 105: Wat eist God in het zesde gebod?
Antwoord: Dat ik mijn naaste noch in gedachten, noch met woorden of enig gebaar, en nog veel minder door daden, hetzij zelf, hetzij door tussenkomst van anderen in zijn eer aantast, haat, kwets, of dood; maar dat ik alle wraakzucht laat varen; ook mijzelf geen kwaad berokken of moedwillig in gevaar begeef. De overheid draagt dan ook het zwaard om doodslag te verhinderen.
Vraag 106: Maar dit gebod lijkt toch alleen over de doodslag te gaan?
Antwoord: Door de doodslag te verbieden, leert God ons ook dat Hij de wortel van de doodslag, zoals afgunst, haat, toorn en wraakzucht, verafschuwt en dit alles voor doodslag houdt.
Vraag 107: Maar is het dan genoeg als wij onze naaste, zoals gezegd, niet doden?
Antwoord: Nee, want door afgunst, haat en toorn te verbieden, gebiedt God onze naaste lief te hebben als onszelf en hem met geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en vriendelijkheid te bejegenen, wat hem schaden kan zoveel mogelijk tegen te gaan en ook onze vijanden goed te doen.
ZONDAG 41
Vraag 108: Wat leert ons het zevende gebod?
Antwoord: Dat alle onzedelijkheid door God vervloekt is en dat wij daarom, door er een hartgrondige afkeer van te hebben, eerbaar en ingetogen leven, hetzij in de heilige huwelijkse staat of daarbuiten.
Vraag 109: Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreken en soortgelijke schandelijkheden?
Antwoord: Daar ons lichaam en onze ziel tempels van de Heilige Geest zijn, wil Hij dat wij die beide zuiver en heilig bewaren. Daarom verbiedt Hij alle onzedelijke daden, gebaren, woorden, gedachten, begeerten en wat de mens daartoe kan verleiden.
ZONDAG 42
Vraag 110: Wat verbiedt God in het achtste gebod?
Antwoord: God verbiedt niet alleen het stelen en roven, wat de overheid straft, maar Hij noemt ook diefstal: alle verkeerde handelingen en vergrijpen, waarmee wij het bezit van onze naaste in handen trachten te krijgen, hetzij met geweld of schijn van recht, zoals met vervalsing van gewicht, lengte, maat, waar en munt, met woeker of door enig middel dat God verboden heeft. Hij verbiedt bovendien alle gierigheid, alle misbruik en verkwisting van Zijn gaven.
Vraag 111: Maar wat gebiedt God u in dit gebod?
Antwoord: Dat ik het belang van mijn naaste, waar ik kan en vermag, bevorder en met hem zo handel als ik zelf wilde dat men met mij handelde. Bovendien, dat ik getrouw mijn arbeid verricht om de behoeftigen te kunnen bijstaan.
ZONDAG 43
Vraag 112: Wat wil het negende gebod?
Antwoord: Dat ik tegen niemand een vals getuigenis afleg, niemands woorden verdraai, geen kwaadspreker of lasteraar ben, niemand lichtvaardig en zonder wederhoor veroordeel of laat veroordelen. Maar dat ik alle soorten leugen en bedrog als werken van de duivel zelf vermijd, als ik niet de zware toorn van God op mij wil laden. Evenzo, dat ik in rechtszaken en alle andere handelingen de waarheid liefheb, eerlijk spreek en getuig en ook de eer en de goede naam van mijn naaste naar mijn vermogen verdedig en die bevorder.
ZONDAG 44
Vraag 113: Wat eist het tiende gebod van ons?
Antwoord: Dat zelfs de minste neiging of gedachte in strijd met enig gebod van God nooit in ons hart mag opkomen, maar dat wij te allen tijde en met ons gehele hart alle zonden haten en alle gerechtigheid liefhebben.
Vraag 114: Maar kunnen degenen die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomen houden?
Antwoord: Nee, ook de allerheiligsten hebben, zolang zij in dit leven zijn, slechts een klein begin van deze gehoorzaamheid, maar wel zo dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar enkele, maar naar alle geboden van God beginnen te leven.
Vraag 115: Waarom laat God ons de Tien Geboden dan zo streng prediken, wanneer toch niemand zich er in dit leven aan kan houden?
Antwoord: Allereerst, opdat wij ons leven lang onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen en des te meer verlangen naar de vergeving van zonden en de gerechtigheid in Christus zoeken. Vervolgens, opdat wij ons zonder ophouden beijveren en God om de genade van de Heilige Geest bidden, dat wij hoe langer hoe meer naar het beeld van God vernieuwd worden, tot wij na dit leven de volkomenheid bereiken die ons in het vooruitzicht is gesteld.
Het gebed
ZONDAG 45
Vraag 116: Waarom hebben de christenen het gebed nodig?
Antwoord: Omdat het gebed het voornaamste deel van de dankbaarheid is, die God van ons eist. En omdat God Zijn genade en de Heilige Geest alleen wil geven aan hen die Hem met een innig verlangen zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken.
Vraag 117: Wat behoort tot een gebed dat God aangenaam is en door Hem wordt verhoord?
Antwoord: Ten eerste, dat wij alleen de enige, ware God, Die Zich in Zijn Woord aan ons geopenbaard heeft, van harte aanroepen om alles wat Hij ons geboden heeft Hem te vragen. Ten tweede, dat wij onze nood en ellende goed en grondig kennen, opdat wij ons voor het aangezicht van Zijn majesteit verootmoedigen. Ten derde, dat wij deze vaste grond hebben, dat God ons gebed, hoewel wij het niet waardig zijn, omwille van de Heere Christus, zeker wil verhoren, zoals Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft.
Vraag 118: Wat heeft God ons bevolen Hem in het gebed te vragen?
Antwoord: Alles wat wij naar geest en lichaam nodig hebben, zoals de Heere Christus dat heeft samengevat in het gebed dat Hijzelf ons geleerd heeft.
Vraag 119: Hoe luidt dat gebed?
Antwoord: Onze Vader, Die in de hemelen zijt.
1. Uw Naam worde geheiligd.
2. Uw Koninkrijk kome.
3. Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde.
4. Geef ons heden ons dagelijks brood.
5. En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven.
6. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid.
Amen [Matth. 6:9-13].
ZONDAG 46
Vraag 120: Waarom heeft Christus ons geboden God aldus aan te spreken Onze Vader?
Antwoord: Om van meet af aan, bij het begin van ons gebed, in ons het kinderlijk ontzag en vertrouwen op God te wekken, die samen de grond van ons gebed vormen, namelijk dat God door Christus onze Vader is geworden en dat Hij ons datgene waarom wij Hem met een oprecht geloof bidden, veel minder zal weigeren dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen.
Vraag 121: Waarom wordt hier bijgevoegd: Die in de hemelen zijt?
Antwoord: Opdat wij over de hemelse majesteit van God niet op aardse wijze denken, en van Zijn almacht verwachten al wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben.
ZONDAG 47
Vraag 122: Wat is de eerste bede?
Antwoord: Uw Naam worde geheiligd. Dat wil zeggen: geef ons ten eerste dat wij U op de juiste wijze kennen en U heiligen, roemen en prijzen om al Uw werken, waaruit Uw almacht, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid helder stralen. Vervolgens dat wij ons gehele leven, onze gedachten, woorden en werken, daarop richten dat Uw naam om onzentwil niet gelasterd maar geëerd en geprezen wordt.
ZONDAG 48
Vraag 123: Wat is de tweede bede?
Antwoord: Uw Koninkrijk kome. Dat wil zeggen: regeer ons zo door Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen; bewaar Uw kerk en breid haar uit; vernietig de werken van de duivel en elke macht die zich tegen U verheft, evenals alle boze plannen die tegen Uw heilig Woord beraamd worden; totdat de volkomenheid van Uw Rijk aanbreekt, wanneer U alles zult zijn in allen.
ZONDAG 49
Vraag 124: Wat is de derde bede?
Antwoord: Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde. Dat wil zeggen: geef dat wij en alle mensen onze eigen wil prijsgeven en Uw wil, die alleen goed is, zonder enig tegenspreken gehoorzamen; opdat aldus ieder zijn opdracht en roeping even gewillig en getrouw mag vervullen als de engelen in de hemel.
ZONDAG 50
Vraag 125: Wat is de vierde bede?
Antwoord: Geef ons heden ons dagelijks brood. Dat wil zeggen: wil in alle behoeften van ons lichaam voorzien, opdat wij daardoor erkennen, dat U de enige bron van alle goeds bent en dat noch onze zorg en moeite noch Uw gaven ons ten goede komen zonder Uw zegen, en dat wij daarom ons vertrouwen van alle schepselen afwenden en op U alleen stellen.
ZONDAG 51
Vraag 126: Wat is de vijfde bede?
Antwoord: Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven. Dat wil zeggen: wil ons, arme zondaren, al onze zonden en ook de verdorvenheid die ons altijd aankleeft, omwille van het bloed van Christus niet toerekenen, zoals ook wijzelf het als een getuigenis van uw genade in ons bevinden, dat het ons vaste voornemen is onze naaste van harte te vergeven.
ZONDAG 52
Vraag 127: Wat is de zesde bede?
Antwoord: En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Dat wil zeggen: omdat wij uit onszelf zo zwak zijn, dat wij geen ogenblik staande zouden kunnen blijven, en omdat bovendien onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vlees, niet ophouden ons aan te vechten, wil ons toch door de kracht van Uw Heilige Geest overeind houden en sterken, opdat wij in deze geestelijke strijd niet bezwijken, maar altijd krachtig weerstand bieden, totdat wij uiteindelijk volkomen de overhand krijgen.
Vraag 128: Hoe besluit u uw gebed?
Antwoord: Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Dat wil zeggen: dit alles bidden wij U, omdat U als onze Koning, Die de macht over alles bezit, zowel de wil als het vermogen hebt ons alle goeds te geven; en dit alles opdat daardoor niet ons, maar Uw heilige Naam eeuwig lof wordt toegebracht.
Vraag 129: Wat betekent het woordje amen?
Antwoord: Amen wil zeggen: het zal waar en zeker zijn. Want het is veel zekerder dat God mijn gebed verhoort, dan dat ik in mijn hart voel dat ik dit van Hem verlang.
Nog niet beschikbaar