Over lijfstraffen
1Wanneer er tussen mannen onenigheid is en zij voor het gerecht komen en men over hen rechtspreekt, dan moet men de rechtvaardige rechtvaardig verklaren en de schuldige schuldig verklaren.
2En als de schuldige tot stokslagen is veroordeeld, moet het zó zijn dat de rechter hem op de grond laat leggen en hem voor zijn ogen de slagen laat geven die in aantal overeenkomen met zijn onrechtvaardige daad.
32 Kor. 11:24Veertig slagen mag hij hem laten geven; hij mag er niets aan toevoegen, omdat uw broeder anders, als hij hem boven deze nog meer slagen zou laten geven, voor uw ogen verachtelijk zou worden.
4Een rund mag u 1 Kor. 9:9; 1 Tim. 5:18niet muilkorven als hij aan het dorsen is.
Het zwagerhuwelijk
5Wanneer broers bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder dat hij een zoon heeft, dan mag de vrouw van de gestorvene niet de vrouw van een vreemde man buiten de familie worden. Matt. 22:24; Mark. 12:19; Luk. 20:28Haar zwager moet bij haar komen en haar voor zichzelf tot vrouw nemen, en zo zijn zwagerplicht tegenover haar vervullen.
6En het moet zó zijn dat het eerste kind dat zij baart, op naam van zijn gestorven broer zal staan, zodat diens naam niet uit Israël wordt uitgewist.
7Maar als deze man niet genegen is zijn schoonzuster tot vrouw te nemen, dan moet zijn schoonzuster naar de poort gaan, naar de oudsten, en zeggen: Ruth 4:7Mijn zwager weigert een naam voor zijn broer in Israël in stand te houden. Hij wil zijn zwagerplicht tegenover mij niet vervullen.
8Dan moeten de oudsten van zijn stad hem roepen en tot hem spreken; blijft hij bij zijn standpunt en zegt hij: Ik ben niet genegen haar tot vrouw te nemen,
9dan moet zijn schoonzuster voor de ogen van de oudsten naar hem toe gaan, zijn schoen van zijn voet trekken, hem in het gezicht spuwen, en daarbij het woord nemen en zeggen: Zo wordt met de man gedaan die het gezin van zijn broer niet wil bouwen.
10En zijn naam zal in Israël luiden: Het huis van hem bij wie de schoen is uitgetrokken.
11Wanneer mannen met elkaar vechten en de vrouw van de een naderbij komt om haar man te bevrijden uit de hand van degene die hem slaat, en zij haar hand uitsteekt en hem bij zijn geslachtsdelen grijpt,
12dan moet u haar hand afhakken. Laat uw oog haar niet ontzien!
Maten en gewichten
13U mag niet twee verschillende weegstenen25:13 twee verschillende weegstenen - Letterlijk: steen en steen; zie vers 14 voor een soortgelijke constructie. in uw zak hebben, een grote en een kleine.
14U mag in uw huis niet twee verschillende efa's25:14 Een efa is een korenmaat van vermoedelijk tussen de 20 en 45 liter; zie ook vers 15. hebben, een grote en een kleine.
15U moet een zuivere en rechtmatige weegsteen hebben, u moet een zuivere en rechtmatige efa hebben, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HEERE, uw God, u geeft.
16Want iedereen die dat doet, iedereen die onrecht doet, is voor de HEERE, uw God, Spr. 11:1een gruwel.
Gebod om de Amalekieten uit te roeien
17Denk aan wat Ex. 17:8,14Amalek u onderweg aangedaan heeft, toen u uit Egypte wegtrok:
18hij ontmoette u onderweg en overviel bij u in de achterhoede alle zwakken achter u, terwijl u moe en uitgeput was; en hij vreesde God niet.
19Als de HEERE, uw God, u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen, moet het zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet!
25
Over lijfstraffen
1Wanneer er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gerecht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij den rechtvaardige rechtvaardig spreken, en den onrechtvaardige verdoemen.
2En het zal geschieden, indien de onrechtvaardige slagen verdiend heeft, dat de rechter hem zal doen nedervallen, en hem doen slaan in zijn tegenwoordigheid, naar dat het voor zijn onrechtvaardigheid genoeg zal zijn, in getal.
3Met 2 Kor. 11:24.veertig slagen zal hij hem doen slaan, hij zal er niet toedoen; opdat niet misschien, zo hij voortvoere hem daarboven met meer slagen te doen slaan, uw broeder dan voor uw ogen verachtelijk gehouden worde.
4Een os zult gij 1 Kor. 9:9. 1 Tim. 5:18.niet muilbanden, als hij dorst.
Het huwelijk met den schoonbroeder
5Wanneer broeders samenwonen, en een van hen sterft, en geen zoon heeft, zo zal de vrouw des verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten geworden; Matt. 22:24. Mark. 12:19. Luk. 20:28.haar mans broeder zal tot haar ingaan, en nemen haar zich ter vrouw, en doen haar den plicht van eens mans broeder.
6En het zal geschieden, dat de eerstgeborene, dien zij zal baren, zal staan in den naam zijns broeders, des verstorvenen; opdat zijn naam niet uitgedelgd worde uit Israël.
7Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen zal te nemen, zo zal zijn broeders vrouw opgaan naar de poort tot de oudsten, en zeggen: Ruth 4:7.Mijns mans broeder weigert zijn broeder een naam te verwekken in Israël; hij wil mij den plicht van eens mans broeders niet doen.
8Dan zullen hem de oudsten zijner stad roepen, en tot hem spreken; blijft hij dan daarbij staan, en zegt: Het bevalt mij niet haar te nemen;
9Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten tot hem toetreden, en zijn schoen van zijn voet uittrekken, en spuwen in zijn aangezicht, en zal betuigen en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen.
10En zijn naam zal in Israël genoemd worden: Het huis desgenen, dien de schoen uitgetogen is.
11Wanneer mannen, de een met den ander, twisten, en de vrouw des enen toetreedt, om haar man uit de hand desgenen, die hem slaat, te redden, en haar hand uitstrekt, en zijn schamelheid aangrijpt;
12Zo zult gij haar hand afhouwen, uw oog zal niet verschonen.
Maten en gewichten
13Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen.
14Gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een grote en een kleine.
15Gij zult een volkomen en gerechten weegsteen hebben; gij zult een volkomene en gerechte efa hebben; opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.
16Want al wie zulks doet, is den HEERE, uw God, Spr. 11:1.een gruwel; ja, al wie onrecht doet.
Gebod tot uitroeiing der Amalekieten
17Gedenkt, wat u Ex. 17:8.Amalek gedaan heeft op den weg, als gij uit Egypte uittoogt;
18Hoe hij u op den weg ontmoette, en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede en mat waart; en hij vreesde God niet.
19Het zal dan geschieden, als u de HEERE, uw God, rust zal gegeven hebben, van al uw vijanden rondom, in het land, dat u de HEERE, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet!