Deuteronomium 31
Het vijfde boek van Mozes Deuteronomium

HSV

Jozua volgt Mozes op

1Daarop is Mozes deze woorden tot heel Israël gaan spreken,

2en hij zei tegen hen: Ik ben heden honderdtwintig jaar oud. Ik kan niet meer uitgaan of ingaan; bovendien heeft de HEERE tegen mij gezegd: Num. 27:12; Deut. 3:26U zult deze Jordaan niet oversteken.

3De HEERE, uw God, Hij zal voor u uit overtrekken. Hij zal deze volken van voor uw ogen wegvagen, en u zult hen uit hun bezit verdrijven. Num. 27:18Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de HEERE gesproken heeft.

4En de HEERE zal met hen doen zoals Hij met Num. 21:24,33Sihon en Og, koningen van de Amorieten, en met hun land gedaan heeft, die Hij weggevaagd heeft.

5Wanneer de HEERE hen aan u31:5 aan u - Letterlijk: voor uw aangezichten. gegeven heeft, moet u met hen doen overeenkomstig alle geboden Deut. 7:1,2die ik u gegeven heb.

6Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en schrik niet voor hen terug, want het is de HEERE, uw God, Die met u meegaat. Joz. 1:5; Hebr. 13:5Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten.

7En Mozes riep Jozua en zei tegen hem voor de ogen van heel Israël: Wees sterk en moedig, want ú zult met dit volk het land binnengaan dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft hun te geven; en ú zult het hun in erfbezit laten nemen.

8De HEERE nu is het Die voor u uit gaat. Hij zal met u zijn. Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten. Joz. 1:9Wees niet bevreesd en wees niet ontsteld.

Voorschriften voor het bewaren en voorlezen van de wet

9En Mozes schreef deze wet op en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, en aan alle oudsten van Israël.

10En Mozes gebood hun: Na verloop van zeven jaar, op de vastgestelde tijd van het jaar van de kwijtschelding, op het Loofhuttenfeest,

11als heel Israël komt om te verschijnen voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die Hij zal uitkiezen, moet u deze wet ten aanhoren van heel Israël voorlezen.

12Roep het volk bijeen, de mannen, de vrouwen en de kleine kinderen, en de vreemdeling die binnen uw poorten is, om te horen, en om te leren de HEERE, uw God, te vrezen en alle woorden van deze wet nauwlettend te houden.

13Zodat hun kinderen die het niet weten, het ook horen, en leren de HEERE, uw God, te vrezen, al de dagen dat u leeft in het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen.

De afval van Israël aangekondigd

14De HEERE zei tegen Mozes: Zie, uw dagen zijn naderbij gekomen dat u zult sterven. Roep Jozua en ga staan in de tent van ontmoeting, dan zal Ik hem bevelen geven. Toen kwamen Mozes en Jozua en zij gingen staan in de tent van ontmoeting.

15Toen verscheen de HEERE in de tent, in de wolkkolom, en de wolkkolom stond boven de ingang van de tent.

16En de HEERE zei tegen Mozes: Zie, u gaat bij uw vaderen te ruste; en dit volk zal opstaan en als in hoererij achter de vreemde goden van het land waar het naartoe gaat, aan gaan, in het midden van dat land. Het zal Mij verlaten en Mijn verbond, dat Ik ermee gesloten heb, verbreken.

17Dan zal Mijn toorn op die dag tegen hen ontbranden. Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij opgegeten zullen worden; en veel verschrikkelijke dingen en noden zullen het volk treffen, zodat het op die dag zal zeggen: Hebben deze verschrikkelijke dingen mij niet getroffen omdat mijn God niet in ons31:17 ons - Letterlijk: mijn. midden is?

18Ik zal Mijn aangezicht op die dag zeker verbergen, vanwege al het kwaad dat het gedaan heeft, want het heeft zich tot andere goden gekeerd.

19En nu, schrijf voor u dit lied op en leer het de Israëlieten; leg het hun in de mond, opdat dit lied voor Mij een getuige is tegen de Israëlieten.

20Want Ik zal dit volk brengen in het land dat Ik zijn vaderen onder ede beloofd heb, een land dat overvloeit van melk en honing, en het zal eten en verzadigd en vet worden. Dan zal het zich tot andere goden wenden en hen dienen, en zij zullen Mij verwerpen en Mijn verbond verbreken.

21En het zal gebeuren, wanneer veel verschrikkelijke dingen en noden het volk getroffen hebben, dat dit lied dan voor zijn aangezicht als getuige zal antwoorden; want het zal niet vergeten worden of uit de mond van zijn nageslacht verdwijnen. Want Ik ken zijn overleggingen die het heden maakt, voordat Ik het breng in het land dat Ik hun onder ede beloofd heb.

22Mozes schreef op die dag dit lied en hij leerde het de Israëlieten.

23En Hij gebood Jozua, de zoon van Nun, en zei: Joz. 1:6Wees sterk en moedig, want ú zult de Israëlieten brengen in het land dat Ik hun onder ede beloofd heb; en Ík zal met u zijn.

24En het gebeurde, toen Mozes gereed was met het schrijven van de woorden van deze wet in een boek totdat zij voltooid waren,

25dat Mozes de Levieten, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, gebood:

26Neem dit 2 Kon. 22:8wetboek en leg het naast de ark van het verbond van de HEERE, uw God, zodat het daar is als getuige tegen u.

27Want ikzelf ken uw ongehoorzaamheid en uw halsstarrigheid. Zie, terwijl ik heden nog bij u in leven ben, bent u al opstandig geweest tegen de HEERE; hoeveel te meer na mijn dood!

28Roep alle oudsten van uw stammen en uw beambten bij mij samen. Ik zal deze woorden ten aanhoren van hen spreken en de hemel en de aarde tot getuige tegen hen nemen.

29Want ik weet dat u na mijn dood zeker op verderfelijke wijze zult handelen, en van de weg die ik u geboden heb, zult afwijken. Dan zal dit kwaad u in later tijd31:29 in later tijd - Letterlijk: aan het einde van de dagen. overkomen, wanneer u doet wat slecht is in de ogen van de HEERE om Hem door het werk van uw handen tot toorn te verwekken.

Het lied van Mozes

30Toen sprak Mozes ten aanhoren van heel de gemeente van Israël de woorden van dit lied, totdat ze voltooid waren:

31

Jozua volgt Mozes op

1Daarna ging Mozes heen, en sprak deze woorden tot gans Israël,

2En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaren oud; ik zal niet meer kunnen uitgaan en ingaan; daartoe heeft de HEERE tot mij gezegd: Num. 27:12. Deut. 3:26.Gij zult over deze Jordaan niet gaan.

3De HEERE, uw God, Die zal voor uw aangezicht overgaan; Die zal deze volken van voor uw aangezicht verdelgen, dat gij hen erfelijk bezit. Num. 27:18.Jozua zal voor uw aangezicht overgaan, gelijk als de HEERE gesproken heeft.

4En de HEERE zal hun doen, gelijk als Hij aan Num. 21:24, 33.Sihon en Og, koningen der Amorieten, en aan hun land, gedaan heeft, die Hij verdelgd heeft.

5Wanneer hen nu de HEERE voor uw aangezicht zal gegeven hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod, Deut. 7:1, 2.dat ik ulieden geboden heb.

6Weest sterk en hebt goeden moed, en vreest niet, en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de HEERE, uw God, Die met u gaat; Joz. 1:5. Hebr. 13:5.Hij zal u niet begeven, noch u verlaten.

7En Mozes riep Jozua, en zeide tot hem voor de ogen van gans Israël: Wees sterk en heb goeden moed, want gij zult met dit volk ingaan in het land dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft, hun te zullen geven; en gij zult het hun doen erven.

8De HEERE nu is Degene, Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; Joz. 1:9.vrees niet, en ontzet u niet.

Voorschriften voor het bewaren en voorlezen der wet

9En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesteren, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, en aan alle oudsten van Israël.

10En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van zeven jaren, op den gezetten tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutten.

11Als gans Israël zal komen, om te verschijnen voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, in de plaats, die Hij zal verkoren hebben, zult gij deze wet voor gans Israël uitroepen, voor hun oren;

12Vergadert het volk, de mannen, en de vrouwen, en de kinderen, en uw vreemdelingen, die in uw poorten zijn; opdat zij horen, en opdat zij leren, en vrezen den HEERE, uw God, en waarnemen te doen alle woorden dezer wet.

13En dat hun kinderen, die het niet geweten hebben, horen en leren, om te vrezen den HEERE, uw God, al de dagen, die gij leeft op het land, naar hetwelk gij over de Jordaan zijt heengaande, om dat te erven.

De afval van Israël aangekondigd

14En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, uw dagen zijn genaderd, om te sterven; roep Jozua, en stelt ulieden in de tent der samenkomst, dat Ik hem bevel geve. Zo ging Mozes, en Jozua, en zij stelden zich in de tent der samenkomst.

15Toen verscheen de HEERE in de tent, in de wolkkolom; en de wolkkolom stond boven de deur der tent.

16En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan, en nahoereren de goden der vreemden van dat land, waar het naar toe gaat, in het midden van hetzelve; en het zal Mij verlaten en vernietigen Mijn verbond, dat Ik met hetzelve gemaakt heb.

17Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten, en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is?

18Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen, om al het kwaad, dat het gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden.

19En nu, schrijft ulieden dit lied, en leert het den kinderen Israëls; legt het in hun mond; opdat dit lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israëls.

20Want Ik zal dit volk inbrengen in het land, dat Ik zijn vaderen gezworen heb, vloeiende van melk en honig, en het zal eten, en verzadigd, en vet worden; dan zal het zich wenden tot andere goden, en hen dienen, en zij zullen Mij tergen, en Mijn verbond vernietigen.

21En het zal geschieden, wanneer vele kwaden en benauwdheden hetzelve zullen treffen, dan zal dit lied voor zijn aangezicht antwoorden tot getuige; want het zal uit den mond zijns zaads niet vergeten worden; dewijl Ik weet zijn gedichtsel dat het heden maakt, aleer Ik het inbreng in het land, dat Ik gezworen heb.

22Zo schreef Mozes dit lied te dien dage, en hij leerde het den kinderen Israëls.

23En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide: Joz. 1:6.Zijt sterk en heb goeden moed, want gij zult de kinderen Israëls inbrengen in het land, dat Ik hun gezworen heb; en Ik zal met u zijn.

24En het geschiedde, als Mozes voleind had de woorden dezer wet te schrijven in een boek, totdat zij voltrokken waren;

25Zo gebood Mozes den Levieten, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, zeggende:

26Neemt dit 2 Kon. 22:8.wetboek, en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des HEEREN, uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u.

27Want ik ken uw wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met ulieden leve, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoe veel te meer na mijn dood!

28Vergadert tot mij al de oudsten uwer stammen, en uw ambtlieden; dat ik voor hun oren deze woorden spreke, en tegen hen den hemel en de aarde tot getuigen neme.

29Want ik weet, dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven, en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben, dat kwaad is in de ogen des HEEREN, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken.

Het lied van Mozes

30Toen sprak Mozes, voor de oren der ganse gemeente van Israël, de woorden dezes lieds, totdat zij voltrokken waren.