Deuteronomium 5
Deuteronomium 5
Het vijfde boek van Mozes Deuteronomium
HSV

1Mozes riep heel Israël bijeen en zei tegen hen: Luister, Israël, naar de verordeningen en bepalingen die ik heden ten aanhoren van u spreek. U moet ze leren en nauwlettend in acht nemen.

2De HEERE, onze God, heeft een Ex. 19:5verbond met ons gesloten bij de Horeb.

3Niet met onze vaderen heeft de HEERE dit verbond gesloten, maar met ons, wij die hier heden allen in leven zijn.

4Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE met u gesproken op de berg, vanuit het midden van het vuur

5(ik stond in die tijd tussen de HEERE en u in, om u het woord van de HEERE bekend te maken, want u Ex. 19:16; 20:18was bevreesd vanwege het vuur en klom de berg niet op). Hij zei:

6Ex. 20:2 enz.; Ps. 81:11Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.

7U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

8Lev. 26:1U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is.

9U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een Ex. 20:5; 34:7,14; Jer. 32:18na-ijverig God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten;

10maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn geboden in acht nemen.

11U zult de Lev. 19:12; Matt. 5:33Naam van de HEERE, uw God, niet ijdel gebruiken,5:11 ijdel gebruiken - D.w.z. onnodig en ondoordacht gebruiken, misbruiken. want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.

12Neem de Gen. 2:2; Ex. 23:12; 35:2; Lev. 23:3; Ezech. 20:12; Hebr. 4:4sabbatdag in acht om die te heiligen, zoals de HEERE, uw God, u geboden heeft.

13Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen,

14maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw dienares,5:14 noch uw dienaar, noch uw dienares - Of: noch uw slaaf, noch uw slavin. noch uw rund, noch uw ezel, noch enig vee van u, noch uw vreemdeling, die binnen uw poorten is, opdat uw dienaar en uw dienares rusten zoals u.

15Want u zult in gedachten houden dat u slaaf geweest bent in het land Egypte en dat de HEERE, uw God, u vandaar uitgeleid heeft met sterke hand en uitgestrekte arm. Daarom heeft de HEERE, uw God, u geboden de dag van de sabbat te houden.Het woord dat hier met slaaf vertaald is betreft hetzelfde woord dat in het vorige vers met dienaar is vertaald. In hoofdstekst van de Tien Geboden is voor dienaar gekozen omdat het grondwoord een ietwat bredere betekenis heeft dan slaaf alleen. In het zinsverband van vers 15 is slaaf echter wel een betere vertaling.

16Lev. 19:3; Matt. 15:4; Luk. 18:20; Efez. 6:2,3Eer uw vader en uw moeder, zoals de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en opdat het u goed gaat in het land dat de HEERE, uw God, u geeft.

17Matt. 5:21; Luk. 18:20; Rom. 13:9U zult niet doodslaan.

18Luk. 18:20En u zult geen overspel plegen.

19En u zult niet stelen.

20En u zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.

21En u zult niet Rom. 7:7begeren de vrouw van uw naaste. U zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste, noch op zijn akker, noch op zijn dienaar, noch op zijn dienares,5:21 noch op zijn dienaar, noch op zijn dienares - Of: noch op zijn slaaf, noch op zijn slavin. noch op zijn rund, noch op zijn ezel, noch op iets wat van uw naaste is.

22Deze woorden sprak de HEERE tot heel uw gemeente, op de berg, vanuit het midden van het vuur, de wolken en de donkerheid, met luide stem; Hij voegde er niets aan toe. Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf ze aan mij.

23En het gebeurde, toen u die stem vanuit het midden van de duisternis hoorde en de berg van vuur brandde, dat u naar voren kwam, naar mij toe, al uw stamhoofden en uw oudsten.

24En u zei: Zie, de HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien en wij hebben Zijn stem gehoord vanuit het midden van het vuur; vandaag hebben wij gezien dat God met de mens spreekt en dat deze in leven blijft.

25Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; als wij de stem van de HEERE, onze God, nog langer zouden horen, zouden wij sterven.

26Want wie is er van alle vlees, die de stem van de levende God heeft horen spreken vanuit het midden van het vuur, zoals wij, Deut. 4:33; Richt. 13:22en in leven is gebleven?

27Gaat u naar voren, en luister naar alles wat de HEERE, onze God, zal zeggen. U moet dan alles wat de HEERE, onze God, tegen u zal zeggen, tegen ons Ex. 20:19; Hebr. 12:19zeggen, en wij zullen ernaar luisteren en het doen.

28Toen de HEERE uw woorden5:28 uw woorden - Letterlijk: de stem van uw woorden; zie ook het vervolg van dit vers. hoorde, toen u tot mij sprak, zei de HEERE tegen mij: Ik heb de woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben, gehoord; alles wat zij gezegd hebben, is goed.

29Och, hadden zij maar zo'n hart,5:29 hadden zij maar zo'n hart - Letterlijk: wie zal geven dat dit hun hart voor hen zal zijn? om Mij te vrezen en Mijn geboden alle dagen in acht te nemen, opdat het hun en hun kinderen voor eeuwig goed zou gaan!

30Ga, zeg hun: Keer terug naar uw tenten.

31Maar blijft u hier bij Mij staan. Dan zal Ik tot u spreken alle geboden, verordeningen en bepalingen die u hun moet leren en die zij moeten doen in het land dat Ik hun geven zal om het in bezit te nemen.

32U moet dus nauwlettend handelen zoals de HEERE, uw God, u geboden heeft; wijk niet af, naar rechts of naar links.

33Heel de weg die de HEERE, uw God, u geboden heeft, moet u gaan, opdat u leeft, en het u goed gaat, en u uw dagen verlengt in het land dat u in bezit zult nemen.

5

1En Mozes riep het ganse Israël, en zeide tot hen: Hoor, Israël! de inzettingen en rechten, die ik heden voor uw oren spreek, dat gij ze leert en waarneemt, om dezelve te doen.

2De HEERE, onze God, heeft een Ex. 19:5.verbond met ons gemaakt aan Horeb.

3Met onze vaderen heeft de HEERE dit verbond niet gemaakt, maar met ons, wij die hier heden allen levend zijn.

4Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE met u op den berg gesproken uit het midden des vuurs,

5(Ik stond te dier tijd tussen den HEERE en tussen u, om u des HEEREN woord aan te zeggen; want gij Ex. 19:16. 20:18.vreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg) zeggende:

6Ex. 20:2 enz. Ps. 81:11.Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.

7Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

8Lev. 26:1.Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is;

9Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een Ex. 20:5. 34:7, 14. Jer. 32:18.ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten;

10En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.

11Gij zult den Lev. 19:12. Matt. 5:33.Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.

12Onderhoudt den Gen. 2:2. Ex. 23:12. 35:2. Lev. 23:3. Ezech. 20:12. Hebr. 4:4.sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft.

13Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen;

14Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is; opdat uw dienstknecht, en uw dienstmaagd ruste, gelijk als gij.

15Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekten arm; daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden zult.

16Lev. 19:3. Matt. 15:4. Luk. 18:20. Efez. 6:2, 3.Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.

17Matt. 5:21. Luk. 18:20. Rom. 13:9.Gij zult niet doodslaan.

18Luk. 18:20.En gij zult geen overspel doen.

19En gij zult niet stelen.

20En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

21En gij zult niet Rom. 7:7.begeren uws naasten vrouw; en gij zult u niet laten gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.

22Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente, op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met een grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen, en gaf ze mij.

23En het geschiedde, als gij die stem uit het midden der duisternis hoordet, en de berg van vuur brandde, zo naderdet gij tot mij, alle hoofden uwer stammen, en uw oudsten,

24En zeidet: Zie, de HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien, en wij hebben Zijn stem gehoord uit het midden des vuurs; dezen dag hebben wij gezien, dat God met den mens spreekt, en dat hij levend blijft.

25Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des HEEREN, onzes Gods, langer te horen, zo zouden wij sterven.

26Want wie is er van alle vlees, die de stem des levenden Gods, sprekende uit het midden des vuurs, gehoord heeft gelijk wij, Deut. 4:33. Richt. 13:22.en is levend gebleven?

27Nader gij, en hoor alles, wat de HEERE, onze God, zeggen zal; en Ex. 20:19. Hebr. 12:19.spreek gij tot ons al wat de HEERE, onze God, tot u spreken zal, en wij zullen het horen en doen.

28Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde, toen gij tot mij spraakt, zo zeide de HEERE tot mij: Ik heb gehoord de stem der woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben; het is altemaal goed, dat zij gesproken hebben.

29Och, dat zij zulk een hart hadden, om Mij te vrezen, en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden; opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid!

30Ga, zeg hun: Keert weder naar uw tenten.

31Maar gij, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de geboden, en inzettingen, en rechten, die gij hun leren zult, dat zij ze doen in het land, hetwelk Ik hun geven zal, om dat te erven.

32Neemt dan waar, dat gij doet, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft; en wijkt niet af ter rechter-, noch ter linkerhand.

33In al den weg, dien de HEERE, uw God, u gebiedt, zult gij gaan; opdat gij leeft, en dat het u welga, en gij de dagen verlengt in het land, dat gij erven zult.