Deuteronomium 6
Het vijfde boek van Mozes Deuteronomium

HSV

Bevel om zich aan de geboden van God te houden

1Dit zijn de geboden, de verordeningen en de bepalingen die de HEERE, uw God, geboden heeft u te leren, om ze te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen,

2opdat u de HEERE, uw God, vreest door al Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u gebied, in acht te nemen: u, uw kind en uw kleinkind, alle dagen van uw leven; en opdat uw dagen verlengd worden.

3Luister dan, Israël, en neem ze nauwlettend in acht! Dan zal het u goed gaan en zult u zeer talrijk worden – zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft – in het land dat overvloeit van melk en honing.

4Deut. 4:35; Mark. 12:29; Joh. 17:3; 1 Kor. 8:4,6Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één!6:4 één - Of: de Enige.

5Daarom zult u de HEERE, uw God, Deut. 10:12; Matt. 22:37; Luk. 10:27liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht.

6Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn.

7U moet ze uw Deut. 4:9; 11:19kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat.

8U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.

9U moet ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten schrijven.

10Wanneer het dan gebeuren zal dat de HEERE, uw God, u gebracht heeft in het land dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft u te zullen geven – grote en goede steden, die u niet gebouwd hebt,

11huizen, vol van allerlei kostbare dingen, waarmee u ze niet gevuld hebt, uitgehakte putten, die u niet uitgehakt hebt, en wijngaarden en olijfgaarden, die u niet geplant hebt – Deut. 8:9,10en u gegeten hebt en verzadigd bent,

12wees dan op uw hoede dat u de HEERE, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft, niet vergeet.

13U moet de HEERE, uw God, Deut. 10:20; Matt. 4:10; Luk. 4:8vrezen, Hem dienen en bij Zijn Naam zweren.

14U mag niet achter andere goden, de goden van de volken die rondom u zijn, aan gaan,

15want de HEERE, uw God, is een na-ijverig God in uw midden; anders ontbrandt de toorn van de HEERE, uw God, tegen u en vaagt Hij u weg van de aardbodem.

16U mag de HEERE, uw God, Matt. 4:7; Luk. 4:12niet op de proef stellen, zoals u Hem bij Ex. 17:2; Num. 20:3Massa op de proef gesteld hebt.

17U moet de geboden van de HEERE, uw God, Zijn getuigenissen en Zijn verordeningen, die Hij u geboden heeft, nauwgezet in acht nemen.

18En u moet doen wat juist en goed is in de ogen van de HEERE, opdat het u goed gaat, en u er komt, en het goede land dat de HEERE uw vaderen onder ede beloofd heeft, in bezit neemt,

19om al uw vijanden van voor uw ogen te verjagen, zoals de HEERE gesproken heeft.

20Wanneer uw zoon u morgen vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, verordeningen en bepalingen die de HEERE, onze God, u geboden heeft?

21dan moet u tegen uw zoon zeggen: Wij waren slaven van de farao in Egypte, maar de HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid.

22En de HEERE gaf tekenen en wonderen, groot en onheilbrengend, in Egypte, aan de farao en aan zijn hele huis, voor onze ogen.

23Maar ons leidde Hij daarvandaan, om ons hierheen te brengen en ons het land te geven, dat Hij onze vaderen onder ede beloofd had.

24En de HEERE gebood ons al deze verordeningen te houden, om de HEERE, onze God, te vrezen, ons ten goede, alle dagen, om ons in leven te houden, zoals het op deze dag is.

25Het zal voor ons gerechtigheid zijn als wij al deze geboden nauwlettend in acht nemen, voor het aangezicht van de HEERE, onze God, zoals Hij ons geboden heeft.

6

Bevel om Gods geboden te bewaren

1Dit zijn dan de geboden, de inzettingen en de rechten, die de HEERE, uw God, geboden heeft om u te leren; opdat gij ze doet in het land, naar hetwelk gij heentrekt, om dat erfelijk te bezitten;

2Opdat gij den HEERE, uw God, vrezet, om te houden al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, die ik u gebiede; gij, en uw kind, en kindskind, al de dagen uws levens; en opdat uw dagen verlengd worden.

3Hoor dan, Israël! en neem waar, dat gij ze doet, opdat het u welga, en opdat gij zeer vermenigvuldigdet (gelijk als u de HEERE, uwer vaderen God, gesproken heeft) in het land, dat van melk en honig is vloeiende.

4Deut. 4:35. Mark. 12:29. Joh. 17:3. 1 Kor. 8:4, 6.Hoor, Israël! de HEERE, onze God, is een enig HEERE!

5Zo zult gij den HEERE, uw God, Deut. 10:12. Matt. 22:37. Luk. 10:27.liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen.

6En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn.

7En gij zult ze uw Deut. 4:9. 11:19.kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat.

8Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen.

9En gij zult ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten schrijven.

10Als het dan zal geschied zijn, dat de HEERE, uw God, u zal hebben ingebracht in dat land, dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft, u te zullen geven; grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt,

11En huizen, vol van alle goeds, die gij niet gevuld hebt, en uitgehouwen bornputten, die gij niet uitgehouwen hebt, wijngaarden en olijfgaarden, die gij niet geplant hebt, Deut. 8:9, 10.en gij gegeten hebt en verzadigd zijt;

12Zo wacht u, dat gij den HEERE niet vergeet, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis heeft uitgevoerd.

13Gij zult den HEERE, uw God, Deut. 10:20. Matt. 4:10. Luk. 4:8.vrezen, en Hem dienen; en gij zult bij Zijn Naam zweren.

14Gij zult andere goden niet navolgen, van de goden der volken, die rondom u zijn.

15Want de HEERE, uw God is een ijverig God in het midden van u; dat de toorn des HEEREN, uws Gods, tegen u niet ontsteke, en Hij u van den aardbodem verdelge.

16Gij zult den HEERE, uw God, Matt. 4:7. Luk. 4:12.niet verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te Ex. 17:2. Num. 20:3.Massa.

17Gij zult de geboden des HEEREN, uws Gods, vlijtig houden, mitsgaders Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.

18En gij zult doen, wat recht en goed is in de ogen des HEEREN; opdat het u welga, en dat gij inkomt, en erft het goede land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft;

19Om al uw vijanden voor uw aangezicht te verdrijven, gelijk als de HEERE gesproken heeft.

20Wanneer uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen, en inzettingen, en rechten, die de HEERE, onze God, ulieden geboden heeft?

21Zo zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Faraö in Egypte; maar de HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd.

22En de HEERE gaf tekenen, en grote en kwade wonderen, in Egypte, aan Faraö en aan zijn ganse huis, voor onze ogen;

23En hij voerde ons van daar uit, opdat Hij ons inbracht, om ons het land te geven, dat Hij onzen vaderen gezworen had.

24En de HEERE gebood ons te doen al deze inzettingen, om te vrezen den HEERE, onzen God, ons voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden, gelijk het te dezen dage is.

25En het zal ons gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen te doen al deze geboden, voor het aangezicht des HEEREN, onzes Gods, gelijk Hij ons geboden heeft.