Israël opgeroepen tot gehoorzaamheid
1U moet alle geboden die ik u heden gebied, nauwlettend in acht nemen, opdat u leeft, talrijk wordt en het land dat de HEERE uw vaderen onder ede beloofd heeft, binnengaat en in bezit neemt.
2Ook moet u heel de weg in gedachten houden waarop de HEERE, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn geleid heeft, opdat Hij u zou verootmoedigen, en u op de proef zou stellen om te weten wat er in uw hart was, of u Zijn geboden in acht zou nemen of niet.
3Hij verootmoedigde u, Hij liet u hongerlijden en Hij liet u het Ex. 16:14,15manna eten, dat u niet kende en ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te laten weten Matt. 4:4; Luk. 4:4dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond van de HEERE komt.
4Deut. 29:5; Neh. 9:21De kleren die u droeg zijn niet versleten en uw voet raakte niet opgezwollen in deze veertig jaar.
5Weet dan in uw hart dat de HEERE, uw God, u gehoorzaamheid bijbrengt zoals een man zijn zoon gehoorzaamheid bijbrengt,
6en neem de geboden van de HEERE, uw God, in acht door in Zijn wegen te gaan en door Hem te vrezen.
7Want de HEERE, uw God, brengt u in een goed land: een land met waterbeken, bronnen en diepe wateren, die ontspringen in het dal en op het gebergte;
8een land met tarwe en gerst, wijnstokken, vijgenbomen en granaatappels; een land met olierijke olijfbomen en honing;
9een land waarin u zonder schaarste brood zult eten, waarin het u aan niets ontbreken zal; een land waarvan de stenen ijzer zijn, en waarin u uit zijn bergen koper kunt hakken.
10Deut. 6:11,12Als u dan gegeten hebt en verzadigd bent, loof dan de HEERE, uw God, voor het goede land dat Hij u gegeven heeft.
11Wees op uw hoede dat u de HEERE, uw God, niet vergeet, en daardoor Zijn geboden, Zijn bepalingen en Zijn verordeningen, die ik u heden gebied, niet in acht neemt.
12Wanneer u eet, verzadigd wordt, goede huizen bouwt en daarin woont,
13uw runderen en uw kleinvee talrijk worden en ook uw zilver en goud toeneemt, ja, alles wat u hebt, talrijk wordt,
14pas ervoor op dat uw hart zich dan niet verheft en u de HEERE, uw God, vergeet, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft;
15Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn, met gifslangen, schorpioenen en droogte, waar geen water was; Ex. 17:6; Num. 20:11; Ps. 78:15; 114:8Die uit hard gesteente water voor u liet komen,
16Die u in de woestijn het Ex. 16:14,15manna liet eten, dat uw vaderen niet gekend hadden, opdat Hij u zou verootmoedigen en u op de proef zou stellen, om u uiteindelijk wel te doen;
17en dat u dan niet in uw hart zegt: Mijn eigen kracht en de macht van míjn hand heeft dit vermogen voor mij verworven.
18Maar u moet de HEERE, uw God, in gedachten houden, dat Hij het is Die u kracht geeft om vermogen te verwerven, opdat Hij Zijn verbond zou bevestigen, dat Hij onder ede met uw vaderen gesloten heeft, zoals het op deze dag nog is.
19Als het echter gebeurt dat u de HEERE, uw God, helemaal vergeet, achter andere goden aan gaat, hen dient en u voor hen neerbuigt, dan verzeker ik u heden dat u zeker zult omkomen.
20Zoals de heidenen die de HEERE van voor uw ogen uitgeroeid heeft, zo zult u dan ook zelf omkomen, omdat u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam bent geweest.
8
Israël tot gehoorzaamheid vermaand
1Alle geboden, die ik u heden gebiede, zult gij waarnemen om te doen, opdat gij leeft, en vermenigvuldigt, en inkomt, en het land erft, dat de HEERE aan uw vaderen gezworen heeft.
2En gij zult gedenken aan al den weg, dien u de HEERE, uw God, deze veertig jaren in de woestijn geleid heeft; opdat Hij u verootmoedige, om u te verzoeken, om te weten, wat in uw hart was, of gij Zijn geboden zoudt houden, of niet.
3En Hij verootmoedigde u, en liet u hongeren, en spijsde u met het Ex. 16:14, 15.Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekend maakte, Matt. 4:4. Luk. 4:4.dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles, wat uit des HEEREN mond uitgaat.
4Deut. 29:5. Neh. 9:21.Uw kleding is aan u niet verouderd, en uw voet is niet gezwollen, deze veertig jaren.
5Bekent dan in uw hart, dat de HEERE, uw God, u kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt.
6En houdt de geboden des HEEREN, uws Gods, om in Zijn wegen te wandelen, en om Hem te vrezen.
7Want de HEERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van waterbeken, fonteinen en diepten, die in dalen en in bergen uitvlieten;
8Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig;
9Een land, waarin gij brood zonder schaarsheid eten zult, waarin u niets ontbreken zal; een land, welks stenen ijzer zijn, en uit welks bergen gij koper uithouwen zult.
10Deut. 6:11, 12.Als gij dan zult gegeten hebben, en verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE, uw God, loven over dat goede land, dat Hij u zal hebben gegeven.
11Wacht u, dat gij den HEERE, uw God, niet vergeet, dat gij niet zoudt houden Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede;
12Opdat niet misschien, als gij zult gegeten hebben, en verzadigd zijn, en goede huizen gebouwd hebben, en die bewonen,
13En uw runderen en uw schapen zullen vermeerderd zijn, ook zilver en goud u zal vermeerderd zijn, ja, al wat gij hebt vermeerderd zal zijn;
14Uw hart zich alsdan verheffe, dat gij vergeet den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgevoerd heeft;
15Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn, waar vurige slangen, en schorpioenen, en dorheid, waar geen water was; Ex. 17:6. Num. 20:11. Ps. 78:15. 114:8.Die u water uit de keiachtige rots voortbracht;
16Die u in de woestijn spijsde met Ex. 16:14, 15.Man, dat uw vaderen niet gekend hadden; om u te verootmoedigen, en om u te verzoeken, opdat Hij u ten laatste weldeed;
17En gij in uw hart zegt: Mijn kracht, en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verkregen.
18Maar gij zult gedenken den HEERE, uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen; opdat Hij Zijn verbond bevestige, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft, gelijk het te dezen dage is.
19Maar indien het geschiedt, dat gij den HEERE, uw God, ganselijk vergeet, en andere goden navolgt, en hen dient, en u voor dezelve buigt, zo betuig ik heden tegen u, dat gij voorzeker zult vergaan.
20Gelijk de heidenen, die de HEERE voor uw aangezicht verdaan heeft, alzo zult gij vergaan, omdat gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn.