Plichten jegens overheid en naasten
1Herinner Rom. 13:1,3 enz.; 1 Petr. 2:13hen eraan dat zij de overheden en machten onderdanig behoren te zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn en dat zij tot elk goed werk bereid zijn,
2dat zij niemand belasteren, niet strijdlustig zijn maar Filipp. 4:5welwillend, en 2 Tim. 2:24,25alle zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen.
31 Kor. 6:11; Efez. 2:1; Kol. 3:7; 1 Petr. 4:3Want ook wij waren voorheen onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, verslaafd aan allerlei begeerten en hartstochten, levend in slechtheid en afgunst, hatelijk en elkaar hatend.
4Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is,
5Efez. 1:4; 2 Tim. 1:9maakte Hij ons zalig, Rom. 3:20,28; 4:2,6; 9:11; 11:6; Gal. 2:16; Efez. 2:9niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, Hand. 15:11; Efez. 2:4maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.
6Ezech. 36:25Die heeft Hij in rijke mate over ons uitgegoten door Jezus Christus, onze Zaligmaker,
7opdat wij, gerechtvaardigd door Zijn genade, erfgenamen zouden worden, overeenkomstig de hoop van het eeuwige leven.
8Dit is een betrouwbaar woord en ik wil dat u deze dingen sterk benadrukt, opdat zij die in God geloven, ervoor zorgen dat zij anderen voorgaan in het doen van goede werken. Deze dingen zijn goed en nuttig voor de mensen.
91 Tim. 1:4; 4:7; 6:20; Tit. 1:14Maar ontwijk dwaze vragen, geslachtsregisters en ruzies en strijdvragen over de wet, want die zijn nutteloos en zinloos.
10Matt. 18:17; Rom. 16:17; 2 Thess. 3:6; 2 Tim. 3:5; 2 Joh. vs. 10Verwerp een ketters mens na een eerste en tweede terechtwijzing.
11Weet dat zo iemand het spoor bijster is en dat hij zondigt en het oordeel al in zich draagt.
Opdrachten, groet en zegenbede
12Wanneer ik Artemas naar u toe zal sturen of Hand. 20:4; Efez. 6:21; 2 Tim. 4:12Tychikus, beijver u dan naar mij toe te komen in Nikopolis, want ik heb besloten daar de winter door te brengen.
13Doe de wetgeleerde Zenas, en Hand. 18:24; 1 Kor. 1:12Apollos, zorgvuldig uitgeleide, zodat het hun aan niets ontbreekt.
14En ook de onzen moeten leren anderen voor te gaan in het doen van goede werken, om in de noodzakelijke levensbehoeften te voorzien, opdat zij niet onvruchtbaar zijn.
15Allen die bij mij zijn, groeten u. Groet hen die ons liefhebben in het geloof. De genade zij met u allen. Amen.
3
Onderdanigheid aan de overheid
1Vermaan Rom. 13:1, 3 enz. 1 Petr. 2:13.hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn;
2Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn, maar Filipp. 4:5.bescheiden zijn, 2 Tim. 2:24, 25.alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen.
31 Kor. 6:11. Efez. 2:1. Kol. 3:7. 1 Petr. 4:3.Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende.
4Maar wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is,
5Efez. 1:4. 2 Tim. 1:9.Heeft Hij ons zalig gemaakt, Rom. 3:20, 28. 4:2, 6. 9:11. 11:6. Gal. 2:16. Efez. 2:9.niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, Hand. 15:11. Efez. 2:4.maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes;
6Ezech. 36:25.Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker;
7Opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens.
8Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik, dat gij ernstelijk bevestigt, opdat degenen, die aan God geloven, zorg dragen, om goede werken voor te staan; deze dingen zijn het, die goed en nuttig zijn den mensen.
91 Tim. 1:4. 4:7. 6:20. Tit. 1:14.Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen, en twistingen, en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel.
10Matt. 18:17. Rom. 16:17. 2 Thess. 3:6. 2 Tim. 3:5. 2 Joh. vs. 10.Verwerp een kettersen mens na de eerste en tweede vermaning;
11Wetende, dat de zodanige verkeerd is, en zondigt, zijnde bij zichzelf veroordeeld.
Opdrachten en groeten
12Als ik Artemas tot u zal zenden, of Hand. 20:4. Efez. 6:21. 2 Tim. 4:12.Tychikus, zo benaarstig u tot mij te komen te Nikópolis; want aldaar heb ik voorgenomen te overwinteren.
13Geleid Zenas, den wetgeleerde, en Hand. 18:24. 1 Kor. 1:12.Apollos zorgvuldiglijk, opdat hun niets ontbreke.
14En dat ook de onzen leren, goede werken voor te staan tot nodig gebruik, opdat zij niet onvruchtbaar zijn.
15Die met mij zijn, groeten u allen. Groet ze, die ons liefhebben in het geloof. De genade zij met u allen. Amen.