Filippenzen 2
Filippenzen 2
DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE FILIPPENZEN
HSV

Oproep tot eensgezindheid en ootmoed

1Als er dan enige bemoediging is in Christus, als er enige troost is van de liefde, als er enige gemeenschap is van de Geest, als er enige innige gevoelens en ontfermingen zijn,

2maak dan mijn blijdschap volkomen, doordat u Rom. 12:16; 15:5; 1 Kor. 1:10; Filipp. 3:16; 1 Petr. 3:8eensgezind bent, dezelfde liefde hebt, één van ziel bent en één van gevoelen.

3Doe niets uit eigenbelang of eigendunk, Rom. 12:10; 1 Petr. 5:5maar laat in nederigheid de een de ander voortreffelijker achten dan zichzelf.Het Griekse grondwoord komt slechts één keer voor in het NT en kan worden omschreven als een leeg en ongefundeerd verlangen naar eer.

41 Kor. 10:24; 13:5Laat eenieder niet alleen oog hebben voor wat van hemzelf is, maar laat eenieder ook oog hebben voor wat van anderen is.

Lofzang op Christus

5Matt. 11:29; Joh. 13:15; 1 Petr. 2:21; 1 Joh. 2:6Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was,

62 Kor. 4:4; Kol. 1:15; Hebr. 1:3Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn,

7Ps. 8:6maar Zichzelf ontledigd heeft Matt. 20:28; Joh. 13:14door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden.

8Hebr. 2:14,17; 4:15En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf Hebr. 2:9; 12:2vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood.

9Hand. 2:33Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem Hebr. 1:4een Naam geschonken boven alle naam,

10Jes. 45:23; Rom. 14:11opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn,

11Joh. 13:13; 1 Kor. 8:6; 12:3en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader.

Aansporing tot heilig leven

12Daarom, mijn geliefden, zoals u altijd gehoorzaam geweest bent, niet alleen zoals in mijn aanwezigheid, maar nu veelmeer in mijn afwezigheid, werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven,De SV heeft hier “werkt uws zelfs zaligheid”. Het Griekse grondwoord “katergazomai” betekent vooral “doen, verrichten, teweegbrengen”. In het verband van Filippenzen 2:12 past dat niet zo goed. De Kanttekeningen bij de SV zeggen: “Dat is, benaarstigt, bearbeidt, gebruikende de middelen die God tot bevordering derzelve heeft verordineerd.” De keuze van de HSV in dit verband, nl. “werken aan” ligt daar heel dichtbij. 

132 Kor. 3:5want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.

14Rom. 12:17; 1 Petr. 2:12Doe alle dingen 1 Petr. 4:9zonder morren en meningsverschillen,De SV heeft hier “tegenspreken”. Het Griekse grondwoord wordt op andere plaatsen echter weergegeven met “overweging” of “meningsverschil”. In verband met de consistentie is daarom ook in dit verband voor het laatste gekozen.

15opdat u onberispelijk en oprecht zult zijn, kinderen van God, smetteloos te midden van een verkeerd en ontaard geslacht, Spr. 4:18; Matt. 5:14waaronder u schijnt als lichten in de wereld,

16door vast te houden aan het Woord van het leven, 2 Kor. 1:14; 1 Thess. 2:19mij tot roem met het oog op de dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb hardgelopen en mij ook niet tevergeefs heb ingespannen.Lopen vs. snellen: Het woordje lopen zoals dat door de Statenvertalers gebruikt werd, had in de 17e eeuw de betekenis van snel lopen. Vandaar dat de HSV het grondwoord in veel gevallen met snellen, wegsnellen of toesnellen vertaalt. Op ander plaatsen, waar het om een wedstrijd gaat, is gekozen voor hardlopen. Een enkele keer is gewoon lopen voldoende omdat het zinsverband voldoende duidelijk maakt dat het om hardlopen gaat. In 2 Thes. 3:1 heeft het grondwoord een wat meer abstracte betekenis. Daar is gekozen voor zijn loop hebben.

17Maar al word ik ook als een plengoffer uitgegoten over het offer en de bediening van uw geloof, 2 Kor. 7:4ik verblijd mij en ik verblijd mij met u allen.

18En u verblijdt zich ook daarover; verblijd u dan met mij.

De zending van Timotheüs en het bezoek van Epafroditus

19Hand. 16:1; Rom. 16:21; 1 Thess. 3:2En ik hoop in de Heere Jezus Timotheüs spoedig naar u toe te sturen, opdat ook ik goedsmoeds mag zijn als ik van uw zaken weet.

20Want ik heb niemand van gelijke gezindheid, die oprecht voor uw zaken zorg zal dragen.

211 Kor. 10:24; 13:5Want zij zoeken allen hun eigen belangen, niet die van Christus Jezus.

22En u kent zijn beproefdheid, dat hij met mij gediend heeft in het Evangelie, zoals een kind met zijn vader.

23Hem hoop ik dus ogenblikkelijk te sturen, zodra ik mijn zaken kan overzien.

24Maar ik vertrouw in de Heere dat ik ook zelf spoedig zal komen.

25Ik heb het echter nodig geacht Epafroditus naar u toe te sturen, mijn broeder, medearbeider en medestrijder, en uw gezant en dienaar in wat ik nodig had,

26omdat hij vurig naar u allen verlangde en in grote angst verkeerde, omdat u gehoord had dat hij ziek was.

27Hij is inderdaad ook ziek geweest, tot dicht bij de dood, maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben.

28Daarom heb ik hem des te sneller gestuurd, opdat u zich weer kunt verblijden als u hem ziet, en ik minder droevig ben.

29Ontvang hem dan in de Heere, met alle blijdschap, 1 Kor. 9:14; Gal. 6:6; 1 Thess. 5:12; 1 Tim. 5:17; Hebr. 13:17en houd zulke mensen in ere.

30Want om het werk van Christus was hij tot dicht bij de dood gekomen, doordat hij zijn leven had gewaagd om aan te vullen wat aan uw dienstbetoon jegens mij nog ontbrak.

2

Vermaning tot eensgezindheid en nederigheid

1Indien er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn;

2Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt Rom. 12:16. 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 3:16. 1 Petr. 3:8.eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde.

3Doet geen ding door twisting of ijdele eer, Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5.maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven.

41 Kor. 10:24. 13:5.Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is.

5Matt. 11:29. Joh. 13:15. 1 Petr. 2:21. 1 Joh. 2:6.Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was;

62 Kor. 4:4. Kol. 1:15. Hebr. 1:3.Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn;

7Ps. 8:6.Maar heeft Zichzelven vernietigd, Matt. 20:28. Joh. 13:14.de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden;

8Hebr. 2:14, 17. 4:15.En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven Hebr. 2:9. 12:2.vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.

9Hand. 2:33.Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem Hebr. 1:4.een Naam gegeven, welke boven allen naam is;

10Jes. 45:23. Rom. 14:11.Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn.

11Joh. 13:13. 1 Kor. 8:6. 12:3.En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders.

12Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven;

132 Kor. 3:5.Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.

14Rom. 12:17. 1 Petr. 2:12.Doet alle dingen 1 Petr. 4:9.zonder murmureren en tegenspreken;

15Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, Spr. 4:18. Matt. 5:14.onder welke gij schijnt als lichten in de wereld;

16Voorhoudende het Woord des levens, 2 Kor. 1:14. 1 Thess. 2:19.mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid.

17Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd worde over de offerande en bediening uws geloofs, 2 Kor. 7:4.zo verblijde ik mij, en verblijde mij met u allen.

18En om datzelfde verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij.

De zending van Timótheüs en Epafrodítus

19Hand. 16:1. Rom. 16:21. 1 Thess. 3:2.En ik hoop in den Heere Jezus Timótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben.

20Want ik heb niemand, die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uw zaken zal bezorgen.

211 Kor. 10:24. 13:5.Want zij zoeken allen het hunne, niet hetgeen van Christus Jezus is.

22En gij weet zijn beproeving, dat hij, als een kind zijn vader, met mij gediend heeft in het Evangelie.

23Ik hoop dan wel dezen van stonde aan te zenden, zo haast als ik in mijn zaken zal voorzien hebben;

24Doch ik vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal.

25Maar ik heb nodig geacht tot u te zenden Epafrodítus, mijn broeder, en medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene, en bedienaar mijner nooddruft;

26Dewijl hij zeer begerig was naar u allen, en zeer beangst was, omdat gij gehoord hadt, dat hij krank was.

27En hij is ook krank geweest tot nabij den dood; maar God heeft Zich zijner ontfermd; en niet alleen zijner, maar ook mijner, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben.

28Zo heb ik dan hem te spoediger gezonden, opdat gij, hem ziende, wederom u zoudt verblijden, en ik te min zou droevig zijn.

29Ontvangt hem dan in den Heere, met alle blijdschap, 1 Kor. 9:14. Gal. 6:6. 1 Thess. 5:12. 1 Tim. 5:17. Hebr. 13:17.en houdt dezulken in waarde.

30Want om het werk van Christus was hij tot nabij den dood gekomen, zijn leven niet achtende, opdat hij het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou.