De uitnemendheid van de kennis van Christus
1Verder, mijn broeders, Filipp. 4:4; Jak. 1:2; 1 Petr. 4:13verblijd u in de Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet onaangenaam en het geeft u zekerheid.
2Jes. 56:10Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis.
3Deut. 10:16; 30:6; Jer. 4:4; Rom. 2:29; Kol. 2:11Want wij zijn de besnijdenis, wij die Joh. 4:24God in de Geest dienen en in Christus Jezus roemen en niet op het vlees vertrouwen.
4Hoewel ik reden heb om ook op het vlees te vertrouwen; als iemand anders denkt te kunnen vertrouwen op het vlees, 2 Kor. 11:21ik nog meer:
5besneden op de achtste dag, uit het geslacht van 2 Kor. 11:22Israël, van de stam Gen. 49:27Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, wat de wet betreft Hand. 23:6een Farizeeër,
6wat ijver betreft Hand. 8:3; 9:1; 22:3,4; Gal. 1:13; 1 Tim. 1:13een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk.
7Matt. 13:44Maar wat voor mij winst was, dat heb ik om Christus' wil als schade beschouwd.
8Ja, beslist, ik beschouw ook alles als schade Jes. 53:11; Jer. 9:23; Joh. 17:3; Kol. 2:2vanwege de voortreffelijkheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere, om Wie ik dat alles als schade ervaren heb. En ik beschouw het als vuiligheid, opdat ik Christus mag winnen,
9en in Hem gevonden word, niet met mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof in Christus is, namelijk de rechtvaardigheid Rom. 1:17; 3:21uit God door middel van het geloof;
10opdat ik Hem mag kennen, en de kracht van Zijn opstanding Rom. 8:17; 2 Kor. 4:10; 2 Tim. 2:11,12; 1 Petr. 4:13en de gemeenschap met Zijn lijden, doordat ik aan Zijn dood gelijkvormig word,
11om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden.
12Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben, maar ik jaag ernaar om het ook te grijpen. Daartoe ben ik ook door Christus Jezus gegrepen.
13Broeders, ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb,
14maar één ding doe ik: vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, 1 Kor. 9:24; 2 Tim. 4:7jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus.
15Laten wij dan, voor zover wij geestelijk volwassen3:15 volwassen - Letterlijk: volmaakt. zijn, deze gezindheid hebben; en als u iets anders gezind bent, ook dat zal God u openbaren.Het grondwoord betekent letterlijk volmaakt zijn. Hiermee doelt de apostel echter niet op mensen door de onderhouding van de wet helemaal zijn geworden, want in de verzen 12 en 13 heeft hij al met het oog op zichzelf gezegd dat dat in dit leven onmogelijk is. Hij doelt hier met name op mensen die de de christelijke leer goed en grondig hebben leren begrijpen, en zo de volwassenheid bereikt hebben. Dit in tegenstelling tot anderen die wat hun kennis betreft nog kinderen zijn.
16Maar tot zover wij gekomen zijn, laten wij Gal. 6:16naar dezelfde regel wandelen, Rom. 12:16; 15:5; 1 Kor. 1:10; Filipp. 2:2; 1 Petr. 3:8laten wij eensgezind zijn.
Leven als burgers van de hemel
17Wees met elkaar 1 Kor. 4:16; 11:1; 1 Thess. 1:6mijn navolgers, broeders, en houd het oog gericht op hen die zó wandelen, zoals u ons 2 Thess. 3:9; 1 Petr. 5:3tot een voorbeeld hebt.
18Rom. 16:17Want velen – ik heb dikwijls met u over hen gesproken en zeg het nu ook onder tranen3:18 onder tranen - Letterlijk: huilend. – wandelen als vijanden van het kruis van Christus.
19Hun einde is het verderf, hun god is de buik en hun eer is in hun schande; zij bedenken aardse dingen.
20Hebr. 13:14Ons burgerschap is echter in de hemelen, 1 Kor. 1:7; 1 Thess. 1:10; Tit. 2:13waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus,
211 Kor. 15:51; Kol. 3:4; 1 Joh. 3:2Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen.
3
Waarschuwing tegen valse leraars
1Voorts, mijn broeders, Filipp. 4:4. Jak. 1:2. 1 Petr. 4:13.verblijdt u in den Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig, en het is u zeker.
2Jes. 56:10.Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding.
3Deut. 10:16. 30:6. Jer. 4:4. Rom. 2:29. Kol. 2:11.Want wij zijn de besnijding, wij, die Joh. 4:24.God in den Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen.
4Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, 2 Kor. 11:21.ik nog meer.
5Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van 2 Kor. 11:22.Israël, van den stam van Gen. 49:27.Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet Hand. 23:6.een farizeeër;
6Naar den ijver Hand. 8:3. 9:1. 22:3, 4. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13.een vervolger der Gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk.
7Matt. 13:44.Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht.
8Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, Jes. 53:11. Jer. 9:23. Joh. 17:3. Kol. 2:2.om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.
9En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, Rom. 1:17. 3:21.die uit God is door het geloof;
10Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, Rom. 8:17. 2 Kor. 4:10. 2 Tim. 2:11, 12. 1 Petr. 4:13.en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende;
11Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden.
12Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
13Broeders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb.
14Maar één ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, 1 Kor. 9:24. 2 Tim. 4:7.jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.
15Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal u God openbaren.
16Doch, daar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin Gal. 6:16.naar denzelfden regel wandelen, Rom. 12:16. 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 2:2. 1 Petr. 3:8.laat ons hetzelfde gevoelen.
De Christelijke volkomenheid
17Weest mede 1 Kor. 4:16. 11:1. 1 Thess. 1:6.mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk gij ons 2 Thess. 3:9. 1 Petr. 5:3.tot een voorbeeld hebt.
18Rom. 16:17.Want velen wandelen anders; van dewelken ik u dikmaals gezegd heb, en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn;
19Welker einde is het verderf, welker god is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken.
20Hebr. 13:14.Maar onze wandel is in de hemelen, 1 Kor. 1:7. 1 Thess. 1:10. Tit. 2:13.waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus;
211 Kor. 15:51. Kol. 3:4. 1 Joh. 3:2.Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen.