Naamsverandering van Abram en Sarai
1Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de HEERE aan Abram en zei tegen hem: Ik ben God, de Almachtige! Gen. 5:22Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht.
2Gen. 15:18; Ex. 2:24; 6:4; Lev. 26:42Ik zal Mijn verbond sluiten tussen Mij en u, Gen. 12:2; 13:16; 15:5en u uitermate talrijk maken.
3Toen wierp Abram zich met het gezicht ter aarde en God sprak met hem:
4Wat Mij betreft, zie, Mijn verbond is met u! U zult Rom. 4:17vader worden van een menigte volken.
5U zult niet meer Abram heten, maar uw naam zal Abraham zijn,17:5 Abraham - In de laatste lettergreep van dit woord klinkt het Hebreeuwse woord voor ‘menigte’ door. want Ik zal u vader van een menigte van volken maken.
6Ik zal u uitermate vruchtbaar maken: Ik zal u tot volken maken en Matt. 1:6 enz.er zullen koningen uit u voortkomen.
7Ik zal Mijn verbond maken tussen Mij, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door, Gen. 13:15tot een eeuwig verbond, om voor u tot een God te zijn, en voor uw nageslacht na u.
8Gen. 15:18; Deut. 1:8Ik zal aan u en uw nageslacht na u het land waar u vreemdeling bent,17:8 het land … bent - Letterlijk: het land van uw vreemdelingschap. heel het land Kanaän, als eeuwig bezit geven. Ik zal hun tot een God zijn.
Instelling van de besnijdenis
9Verder zei God tegen Abraham: En wat u betreft, u moet Mijn verbond in acht nemen, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door.
10Dit is Mijn verbond dat u moet houden tussen Mij en u en uw nageslacht na u: al wie mannelijk is bij u moet besneden worden.
11U moet het vlees van uw voorhuid laten besnijden en Hand. 7:8; Rom. 4:11dat zal een teken zijn van het verbond tussen Mij en u.
12Elk Lev. 12:3; Luk. 2:21kind bij u van acht dagen oud, al wie mannelijk is, moet besneden worden, al uw generaties door: degene die in uw huis geboren is én degene die van enige vreemdeling voor geld gekocht is, die niet tot uw nageslacht behoort.
13Degene die in uw huis geboren is én degene die met uw geld gekocht is, moeten zeker besneden worden. Zo zal Mijn verbond in uw vlees tot een eeuwig verbond zijn.
14Maar hij die mannelijk en onbesneden is, van wie het vlees van zijn voorhuid niet besneden wordt, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden; hij heeft Mijn verbond verbroken.
Aankondiging van de geboorte van Izak
15Verder zei God tegen Abraham: U moet uw vrouw Sarai17:15 uw vrouw Sarai - Letterlijk: de naam van uw vrouw Sarai. niet meer Sarai noemen, maar haar naam zal Sara zijn.
16Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit háár een zoon geven; ja, Ik zal haar zo zegenen dat zij tot volken zal worden; er zullen koningen van volken uit haar voortkomen.
17Toen wierp Abraham zich met zijn gezicht ter aarde en lachte. Hij zei in zijn hart: Zal bij een honderdjarige een kind geboren worden en zal Sara, die negentig jaar is, baren?
18En Abraham zei tegen God: Och, zou Ismaël voor Uw aangezicht mogen leven!
19God zei: Integendeel, Gen. 18:10; 21:2uw vrouw Sara zal u een zoon baren en u moet hem de naam Izak geven. Ik zal Mijn verbond met hem maken, tot een eeuwig verbond voor zijn nageslacht na hem.
20Wat Ismaël betreft, heb Ik u verhoord. Zie, Gen. 16:10; 25:12,16Ik heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar maken en hem uitermate talrijk maken: twaalf vorsten zal hij verwekken en Ik zal hem tot een groot volk maken.
21Mijn verbond echter zal Ik met Izak maken, de zoon die Sara u volgend jaar Gen. 21:2op deze vastgestelde tijd zal baren.
22Toen Hij geëindigd had met hem te spreken, voer God van Abraham op.
Besnijdenis van het huis van Abraham
23Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël, allen die in zijn huis geboren waren en allen die hij met zijn geld gekocht had, al wie mannelijk was onder de leden van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees van hun voorhuid op diezelfde dag, zoals God tot hem gesproken had.
24Abraham was negenennegentig jaar toen het vlees van zijn voorhuid bij hem besneden werd,
25en Ismaël, zijn zoon, was dertien jaar toen het vlees van zijn voorhuid bij hem besneden werd.
26Op diezelfde dag werd Abraham besneden, en ook Ismaël, zijn zoon.
27Ook werden alle mannen van zijn huis gelijk met hem besneden, zowel zij die in zijn huis geboren waren als zij die voor geld van vreemdelingen gekocht waren.
17
Naamsverandering van Abram en Sarai
1Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Gen. 5:22.Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!
2En Gen. 15:18. Ex. 2:24. 6:4. Lev. 26:42.Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Gen. 12:2. 13:16. 15:5.Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen.
3Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende:
4Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult Rom. 4:17.tot een vader van menigte der volken worden!
5En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken.
6En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en Matt. 1:6 enz.koningen zullen uit u voortkomen.
7En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot Gen. 13:15.een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.
8En Gen. 15:18. Deut. 1:8.Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.
Instelling van de besnijdenis
9Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten.
10Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij, en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde.
11En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en Hand. 7:8. Rom. 4:11.dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.
12Een Lev. 12:3. Luk. 2:21.zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad;
13De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond.
14En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken.
15Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn Sara.
16Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal: koningen der volken zullen uit haar worden!
17Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren?
18En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht!
19En God zeide: Voorwaar, Gen. 18:10. 21:2.Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem.
20En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Gen. 16:10. 25:12, 16.Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen;
21Maar Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, dien u Sara Gen. 21:2.op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal.
22En Hij eindigde met hem te spreken, en God voer op van Abraham.
23Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël, en al de ingeborenen van zijn huis, en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even ten zelfden dage, gelijk als God met hem gesproken had.
24En Abraham was oud negen en negentig jaren, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd.
25En Ismaël, zijn zoon, was dertien jaren oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd.
26Even op dezen zelfden dag werd Abraham besneden, en Ismaël, zijn zoon.
27En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van den vreemde af, werden met hem besneden.