Het nageslacht van Ezau
11 Kron. 1:35Dit zijn de afstammelingen van Ezau, dat is Edom.
2Ezau nam zijn vrouwen uit de dochters van Kanaän: Ada, de dochter van Elon, de Hethiet; en Oholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, de Heviet;
3en Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebajoth.
4Ada baarde Elifaz aan Ezau, en Basmath baarde Rehuel.
5Oholibama baarde Jeüs, Jaëlam en Korach. Dit waren de zonen van Ezau die hem geboren zijn in het land Kanaän.
6Ezau nam zijn vrouwen, zijn zonen en zijn dochters, en alle personen die tot zijn huis behoorden, zijn vee en al zijn dieren, en al zijn bezit, dat hij in het land Kanaän verworven had, en ging naar een ander land, weg van zijn broer Jakob,
7want hun Gen. 13:6bezittingen waren te groot dat zij bij elkaar zouden kunnen wonen; het land waar zij vreemdeling waren,36:7 het land … waren - Letterlijk: het land van hun vreemdelingschap. kon hen niet onderhouden vanwege hun vee.
8Daarom Joz. 24:4ging Ezau in het Seïrgebergte wonen. Ezau, dat is Edom.
9Dit zijn de afstammelingen van Ezau, de vader van Edom, in het Seïrgebergte.
10Dit zijn de namen van de zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, de vrouw van Ezau; Rehuel, de zoon van Basmath, de vrouw van Ezau.
11En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, Gaëtam en Kenaz.
12Timna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Ezau, en zij baarde Amalek aan Elifaz. Dit waren de zonen van Ada, de vrouw van Ezau.
13Dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, Zerah, Samma en Mizza. Dat waren de zonen van Basmath, de vrouw van Ezau.
14Dit waren de zonen van Oholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, de vrouw van Ezau: zij baarde aan Ezau Jeüs, Jaëlam en Korach.
15Dit zijn de stamhoofden van de zonen van Ezau. De zonen van Elifaz, de eerstgeborene van Ezau, waren: het stamhoofd Teman, het stamhoofd Omar, het stamhoofd Zefo, het stamhoofd Kenaz,
16het stamhoofd Korach, het stamhoofd Gaëtam, het stamhoofd Amalek. Dit waren de stamhoofden van Elifaz in het land Edom; dit waren de zonen van Ada.
17Dit zijn de zonen van Rehuel, de zoon van Ezau: het stamhoofd Nahath, het stamhoofd Zerah, het stamhoofd Samma, het stamhoofd Mizza; dit zijn de stamhoofden van Rehuel in het land Edom; dit zijn de zonen van Basmath, de vrouw van Ezau.
18Dit zijn de zonen van Oholibama, de vrouw van Ezau: het stamhoofd Jeüs, het stamhoofd Jaëlam, het stamhoofd Korach; dit waren de stamhoofden van Oholibama, de dochter van Ana, de vrouw van Ezau.
19Dit waren de zonen van Ezau, en dit waren hun stamhoofden; hij is Edom.
De zonen van Seïr
201 Kron. 1:38Dit zijn de zonen van Seïr, de Horiet, de inwoners van dat land: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana,
21Dison, Ezer en Disan; dit waren de stamhoofden van de Horieten, zonen van Seïr, in het land Edom.
22De zonen van Lotan waren Hori en Hemam, en de zuster van Lotan was Timna.
23Dit zijn de zonen van Sobal: Alvan, Manahath, Ebal, Sefo en Onam.
24Dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana; hij is die Ana die de warmwaterbronnen in de woestijn ontdekt heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon hoedde.
25Dit is de zoon van Ana: Dison; en Oholibama was de dochter van Ana.
26Dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, Esban, Jithran en Cheran.
27Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, Zaävan en Akan.
28Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
29Dit zijn de stamhoofden van de Horieten: het stamhoofd Lotan, het stamhoofd Sobal, het stamhoofd Zibeon, het stamhoofd Ana,
30het stamhoofd Dison, het stamhoofd Ezer, het stamhoofd Disan; dit waren de stamhoofden van de Horieten, ingedeeld naar hun stamhoofden in het land Seïr.
De koningen van Edom
311 Kron. 1:43Dit zijn de koningen die in het land Edom geregeerd hebben, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde:
32Bela, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam van zijn stad was Dinhaba.
33Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra.
34Jobab stierf, en Husam, uit het land van de Temanieten, regeerde in zijn plaats.
35Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in de vlakte van Moab versloeg; en de naam van zijn stad was Avith.
36Hadad stierf en Samla, uit Masreka, regeerde in zijn plaats.
37Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
38Saul stierf en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
39Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats. De naam van zijn stad was Pahu, en de naam van zijn vrouw was Mehetabeël, een dochter van Matred, dochter van Mezahab.
401 Kron. 1:51Dit zijn de namen van de stamhoofden van Ezau, ingedeeld naar hun geslachten, ingedeeld naar hun woonplaatsen, met hun namen: het stamhoofd Timna, het stamhoofd Alva, het stamhoofd Jetheth,
41het stamhoofd Oholibama, het stamhoofd Ela, het stamhoofd Pinon,
42het stamhoofd Kenaz, het stamhoofd Teman, het stamhoofd Mibzar,
43het stamhoofd Magdiël, en het stamhoofd Iram. Dit waren de stamhoofden van Edom, volgens hun woongebieden in het land dat zij in bezit hadden. Dit was Ezau, de vader van Edom.
36
Nakomelingschap van Ezau
1Dit 1 Kron. 1:35.nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom.
2Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaän, Ada, de dochter van Elon, den Hethiet, en Aholibáma, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, den Heviet;
3En Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebájoth.
4Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuël.
5En Aholibáma baarde Jehus, en Jaëlam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaän.
6Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaän geworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.
7Want hun Gen. 13:6.have was te veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.
8Derhalve Joz. 24:4.woonde Ezau op het gebergte Seïr. Ezau is Edom.
9Dit nu zijn de geboorten van Ezau, den vader der Edomieten, op het gebergte van Seïr.
10Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuël, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw.
11En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gáëtam, en Kenaz.
12En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw.
13En dit zijn de zonen van Rehuël: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw.
14En dit zijn geweest de zonen van Aholibáma, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaëlam, en Korah.
15Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz.
16De vorst Korah, de vorst Gáëtam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
17En dit zijn de zonen van Rehuël, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zerah, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuël in het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau.
18En dit zijn de zonen van Aholibáma, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jáëlam, de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibáma, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau.
19Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; hij is Edom.
201 Kron. 1:38.Dit zijn de zonen van Seïr, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
21En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seïr, in het land van Edom.
22En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna.
23En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manáhath, en Ebal, en Sefo, en Onam.
24En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
25En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibáma was de dochter van Ana.
26En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran.
27Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Záävan, en Akan.
28Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
29Dit zijn de vorsten der Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana.
30De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land Seïr.
311 Kron. 1:43.En dit zijn de koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israëls.
32Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhába.
33En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats.
34En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats.
35En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
36En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats.
37En Samla stierf, en Saul van Rehobôth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
38En Saul stierf, en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
39En Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeël, een dochter van Matred, de dochter van Me-zahab.
401 Kron. 1:51.En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth,
41De vorst Aholibáma, de vorst Ela, de vorst Pinon,
42De vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar,
43De vorst Magdiël, de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom.