Handelingen 12
Handelingen 12
De Handelingen van de heilige apostelen beschreven door Lukas
HSV

Herodes laat Jakobus onthoofden

1Omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen van de gemeente om hen kwaad te doen.

2En hij doodde Jakobus, Matt. 4:21de broer van Johannes, met het zwaard.

Petrus gevangen en verlost

3En toen hij zag dat het de Joden welgevallig was, ging hij verder door ook Petrus te grijpen (het waren de dagen van de ongezuurde broden);

4Joh. 21:18en toen hij ook die gegrepen had, zette hij hem in de gevangenis en gaf hem over aan vier wachten, elk bestaande uit vier soldaten, om hem te bewaken, omdat hij hem na het Pascha wilde voorleiden aan het volk.

5Petrus werd dus in de gevangenis bewaakt; maar door de gemeente werd voortdurend voor hem tot God gebeden.

6Toen Herodes hem zou voorleiden, sliep Petrus die nacht tussen twee soldaten, geboeid met twee ketenen; en de bewakers voor de deur bewaakten de gevangenis.

7Hand. 5:19; 16:26En zie, er stond een engel van de Heere en er scheen een licht in het vertrek, en door Petrus in de zij te porren, wekte hij hem en zei: Sta snel op. En zijn ketenen vielen van zijn handen af.

8En de engel zei tegen hem: Doe uw gordel om en bind uw sandalen aan. En hij deed dat. En hij zei tegen hem: Sla uw bovenkleed om en volg mij.

9En hij ging naar buiten en volgde hem, en hij wist niet dat het werkelijkheid was wat er door de engel plaatsvond, maar hij dacht dat hij een visioen zag.

10En toen zij langs de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij bij de ijzeren poort die naar de stad leidt; die ging Hand. 16:26vanzelf voor hen open. En toen zij naar buiten gegaan waren, liepen zij één straat verder, en meteen ging de engel van hem weg.

11En toen Petrus tot zichzelf gekomen was, zei hij: Nu weet ik werkelijk Dan. 6:23dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft en mij verlost heeft uit de hand van Herodes en uit alles wat het Joodse volk verwachtte.

12En toen dit tot hem doorgedrongen was, Hand. 4:23ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die ook Markus genoemd werd, waar velen bijeenwaren en baden.

13Toen Petrus aan de deur van de poort klopte, ging er een dienstmeisje naartoe om te luisteren, van wie de naam Rhodé was.

14En toen zij de stem van Petrus herkende, deed zij van blijdschap de poort niet open, maar rende naar binnen en berichtte dat Petrus voor de poort stond.

15En zij zeiden tegen haar: U bent buiten zinnen! Maar zij hield vol dat het zo was. En zij zeiden: Het is zijn engel.

16Maar Petrus bleef kloppen; en toen zij opengedaan hadden, zagen zij hem en waren buiten zichzelf.Het Griekse werkwoord existèmi betekent letterlijk buiten zichzelf zijn. Dit duidt gewoonlijk op een buitengewoon sterke verbazing zodat men niet meer weet hoe men het heeft. Het zich ontzetten van de SV heeft in de 21e eeuw voornamelijk een negatieve betekenis en die is hier zeker niet bedoeld.  

17En hij gebaarde hun Hand. 13:16; 19:33; 21:40met de hand dat zij zwijgen moesten, en hij vertelde hun hoe de Heere hem uit de gevangenis geleid had en zei: Vertel dit aan Jakobus en de broeders. En hij ging naar buiten en reisde naar een andere plaats.

18Toen het dag was geworden, was er geen geringe opschudding onder de soldaten over wat er met Petrus gebeurd kon zijn.

19En nadat Herodes hem gezocht maar niet gevonden had, ondervroeg hij de bewakers en gaf bevel hen weg te leiden. En hij vertrok van Judea naar Caesarea en bleef daar.

De dood van Herodes

20En Herodes koesterde bittere vijandschap tegen de Tyriërs en Sidoniërs; maar zij kwamen eensgezind naar hem toe, en na Blastus, de kamerheer van de koning, overtuigd te hebben, vroegen zij om vrede, omdat hun land gevoed werd door dat van de koning.

21En op een vastgestelde dag trok Herodes een koninklijk kleed aan en hield, op de rechterstoel gezeten, een toespraak tot hen.

22En het volk riep uit: Een stem van God en niet van een mens!

23En onmiddellijk sloeg een engel van de Heere hem, omdat hij God de eer niet gaf; en hij werd door de wormen gegeten en gaf de geest.

24Jes. 55:11; Hand. 6:7En het Woord van God verbreidde zich en nam toe.

25Barnabas nu en Saulus keerden terug uit Jeruzalem na daar hun dienstwerk vervuld te hebben, en zij namen ook Johannes mee, die ook Markus genoemd werd.

12

Heródes laat Jakobus onthoofden

1En omtrent denzelfden tijd sloeg de koning Heródes de handen aan sommigen van de Gemeente, om die kwalijk te handelen.

2En hij doodde Jakobus, Matt. 4:21.den broeder van Johannes, met het zwaard.

Petrus gevangen en verlost

3En toen hij zag, dat het den Joden behagelijk was, voer hij voort, om ook Petrus te vangen (en het waren de dagen der ongehevelde broden);

4Joh. 21:18.Denwelken ook gegrepen hebbende, hij in de gevangenis zette, en gaf hem over aan vier wachten, elk van vier krijgsknechten, om hem te bewaren, willende na het paasfeest hem voorbrengen voor het volk.

5Petrus dan werd in de gevangenis bewaard; maar van de Gemeente werd een gedurig gebed tot God voor hem gedaan.

6Toen hem nu Heródes zou voorbrengen, sliep Petrus dienzelfden nacht tussen twee krijgsknechten, gebonden met twee ketenen; en de wachters voor de deur bewaarden de gevangenis.

7Hand. 5:19. 16:26.En ziet, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen.

8En de engel zeide tot hem: Omgord u, en bind uw schoenzolen aan. En hij deed alzo. En hij zeide tot hem: Werp uw mantel om, en volg mij.

9En uitgaande volgde hij hem, en wist niet, dat het waarachtig was, hetgeen door den engel geschiedde, maar hij meende, dat hij een gezicht zag.

10En als zij door de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt; dewelke Hand. 16:26.van zelve hun geopend werd. En uitgegaan zijnde, gingen zij een straat voort, en terstond scheidde de engel van hem.

11En Petrus, tot zichzelven gekomen zijnde, zeide: Nu weet ik waarachtiglijk Dan. 6:23.dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft, en mij verlost heeft uit de hand van Heródes, en uit al de verwachting van het volk der Joden.

12En als hij alles overlegd had, Hand. 4:23.ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen samenvergaderd en biddende waren.

13En als Petrus aan de deur van de voorpoort klopte, kwam een dienstmaagd voor om te luisteren, met name Rhodé.

14En zij de stem van Petrus bekennende, deed van blijdschap de voorpoort niet open, maar liep naar binnen en boodschapte, dat Petrus voor aan de voorpoort stond.

15En zij zeiden tot haar: Gij raast. Doch zij bleef er sterk bij, dat het alzo was. En zij zeiden: Het is zijn engel.

16Maar Petrus bleef kloppende; en als zij opengedaan hadden, zagen zij hem, en ontzetten zich.

17En als hij hen Hand. 13:16. 19:33. 21:40.met de hand gewenkt had, dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun, hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats.

18En als het dag was geworden, was er geen kleine beroerte onder de krijgsknechten, wat toch aan Petrus mocht geschied zijn.

19En als Heródes hem gezocht had, en niet vond, en de wachters rechtelijk ondervraagd had, gebood hij, dat zij weggeleid zouden worden. En hij vertrok van Judéa naar Cesaréa, en hield zich aldaar.

Dood van Heródes

20En Heródes had in den zin tegen de Tyriërs en Sidoniërs te krijgen; maar zij kwamen eendrachtelijk tot hem, en Blastus, die des konings kamerling was, overreed hebbende, begeerden vrede, omdat hun land gespijzigd werd van des konings land.

21En op een gezetten dag, Heródes, een koninklijk kleed aangedaan hebbende, en op den rechterstoel gezeten zijnde, deed een rede tot hen.

22En het volk riep hem toe: Een stem Gods, en niet eens mensen!

23En van stonde aan sloeg hem een engel des Heeren, daarom dat hij Gode de eer niet gaf; en hij werd van de wormen gegeten, en gaf den geest.

24Jes. 55:11. Hand. 6:7.En het Woord Gods wies, en vermenigvuldigde.

25Bárnabas nu en Saulus keerden wederom van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus.