Paulus voor Felix
1En vijf dagen daarna kwam Hand. 23:2de hogepriester Ananias daar met de oudsten en een zekere advocaat, Tertullus. Die verschenen voor de stadhouder met een aanklacht tegen Paulus.
2En toen deze geroepen was, begon Tertullus hem als volgt te beschuldigen:
3Dat wij door uw toedoen grote vrede gekregen hebben en dat er veel prijzenswaardige diensten aan dit volk bewezen worden door uw wijs beleid, zeer machtige Felix, erkennen wij ten volle en overal met alle dankbaarheid.
4Maar, om u niet lang op te houden, verzoek ik u dat u ons, met de welwillendheid die u eigen is, een ogenblik aanhoort.
5Ons is namelijk gebleken dat deze man een pest is en iemand die oproer verwekt onder al de Joden in heel de wereld, en een vooraanstaand persoon is binnen de sekte van de Nazarenen.
6Hand. 21:28Hij heeft ook geprobeerd de tempel te ontheiligen. Wij hebben hem dan ook gevangengenomen om naar onze wet een oordeel over hem te vellen,
7maar Lysias, de overste, kwam daarop af, trok hem met veel geweld uit onze handen en voerde hem wegDit vers komt niet in alle Griekse manuscripten voor.
8en gaf zijn aanklagers bevel naar u toe te gaan. Als u hem ondervraagt, zult u zelf van hem alles kunnen te weten komen waarvan wij hem beschuldigen.
9En ook de Joden bevestigden het en beweerden dat het zo was.
10Maar Paulus antwoordde, nadat de stadhouder hem een wenk had gegeven dat hij kon spreken: Omdat ik weet dat u al vele jaren rechter over dit volk bent, verdedig ik mijn zaak met des te meer vertrouwen.
11U kunt immers weten dat het niet meer dan twaalf dagen geleden is sinds ik naar Jeruzalem ging om te aanbidden.
12Hand. 25:8; 28:17En zij hebben mij niet aangetroffen in de tempel, in gesprek met iemand of bezig met het veroorzaken van een samenscholing, niet in de synagogen en ook niet in de stad,
13en zij kunnen ook niets bewijzen van datgene waarvan zij mij nu beschuldigen.
14Maar dit erken ik voor u: dat ik volgens die Weg die zij sekte noemen, op die manier de God van de vaderen dien, en dat ik alles geloof wat er in de Wet en in de Profeten geschreven staat.
15Ik heb hoop op God – zij zelf verwachten het ook – dat er een opstanding van de doden zal zijn van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.
16Hand. 23:1En daarom oefen ik mijzelf om altijd een zuiver geweten te hebben voor God en de mensen.
17En na verscheidene jaren kwam ik Hand. 11:29; Rom. 15:25om liefdegaven aan mijn volk te brengen en om te offeren.
18Hand. 21:27Terwijl ik dat deed, troffen enige Joden uit Asia mij, nadat ik gereinigd was, in de tempel aan, niet met een menigte en ook niet met opschudding.
19Die hadden hier voor u moeten verschijnen en mij moeten beschuldigen als zij iets tegen mij zouden hebben.
20Of laten deze mannen hier zelf zeggen of zij enige ongerechtigheid in mij vonden, toen ik voor de Raad stond,
21of het moest zijn met betrekking tot dit ene woord dat ik uitriep toen ik in hun midden stond: Hand. 23:6; 28:20Over de opstanding van de doden word ik heden door u geoordeeld!
22Toen Felix, die vrij nauwkeurig op de hoogte was van de Weg, dit gehoord had, verdaagde hij hun zaak, en zei: Als Lysias, de overste, gekomen is, zal ik een onderzoek instellen naar uw zaak.
23En hij gaf de hoofdman over honderd opdracht Paulus in hechtenis te houden, maar onder betere omstandigheden,24:23 onder betere omstandigheden - Letterlijk: verlichting hebben. Hand. 27:3; 28:16en niemand van de zijnen te verhinderen hem van dienst te zijn of naar hem toe te komen.
24En na enige dagen kwam Felix daar met zijn vrouw Drusilla, die een Jodin was. En hij ontbood Paulus en hoorde hem over het geloof in Christus.
25En toen hij sprak over rechtvaardigheid, zelfbeheersing en over het toekomstige oordeel, werd Felix zeer bevreesd en antwoordde: Nu kunt u gaan; wanneer ik gelegenheid heb, zal ik u weer laten halen.
26En tegelijkertijd hoopte hij ook dat Paulus hem geld zou geven om losgelaten te worden. Daarom ontbood hij hem ook dikwijls en sprak hij met hem.
27Maar toen er twee jaar verstreken was, kreeg Felix Porcius Festus als opvolger; en Felix, Hand. 25:14die de Joden een gunst wilde bewijzen, liet Paulus gevangen achter.
24
Paulus voor den stadhouder Felix
1En vijf dagen daarna kwam Hand. 23:2.de hogepriester Ananías af met de ouderlingen, en een zekeren voorspraak, genaamd Tertullus, dewelke verschenen voor den stadhouder tegen Paulus.
2En als hij geroepen was, begon Tertullus hem te beschuldigen, zeggende:
3Dat wij groten vrede door u bekomen, en dat vele loffelijke diensten dezen volke geschieden door uw voorzichtigheid, machtigste Felix, nemen wij ganselijk en overal met alle dankbaarheid aan.
4Maar opdat ik u niet lang ophoude, ik bid u, dat gij ons, naar uw bescheidenheid, kortelijk hoort.
5Want wij hebben dezen man bevonden te zijn een pest, en een, die oproer verwekt onder al de Joden, door de ganse wereld, en een oppersten voorstander van de sekte der Nazarénen.
6Hand. 21:28.Die ook gepoogd heeft den tempel te ontheiligen, welken wij ook gegrepen hebben, en naar onze wet hebben willen oordelen.
7Maar Lysias, de overste, daarover komende, heeft hem met groot geweld uit onze handen weggebracht;
8Gebiedende zijn beschuldigers tot u te komen; van dewelken gij zelf, hem onderzocht hebbende, zult kunnen verstaan al hetgeen, waarvan wij hem beschuldigen.
9En ook de Joden stemden het toe, zeggende, dat deze dingen alzo waren.
10Maar Paulus, als hem de stadhouder gewenkt had, dat hij zou spreken, antwoordde: Dewijl ik weet, dat gij nu vele jaren over dit volk rechter geweest zijt, zo verantwoord ik mijzelven met des te beteren moed.
11Alzo gij kunt weten, dat het niet meer dan twaalf dagen zijn, van dat ik ben opgekomen om te aanbidden te Jeruzalem;
12Hand. 25:8. 28:17.En zij hebben mij noch in den tempel gevonden tot iemand sprekende, of enige samenrotting des volks makende, noch in de synagogen, noch in de stad;
13En zij kunnen niet bewijzen, waarvan zij mij nu beschuldigen.
14Maar dit beken ik u, dat ik naar dien weg, welken zij sekte noemen, den God der vaderen alzo diene, gelovende alles, wat in de wet en in de profeten geschreven is;
15Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelf verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beiden der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen.
16Hand. 23:1.En hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen.
17Doch na vele jaren ben ik gekomen Hand. 11:29. Rom. 15:25.om aalmoezen te doen aan mijn volk, en offeranden.
18Hand. 21:27.Waarover mij gevonden hebben, geheiligd zijnde, in den tempel, niet met volk, noch met beroerte, enige Joden uit Azië;
19Welke behoorden hier voor u tegenwoordig te zijn, en mij te beschuldigen, indien zij iets hadden tegen mij.
20Of dat dezen zelf zeggen of zij enig onrecht in mij gevonden hebben, als ik voor den raad stond;
21Dan van dit enig woord, hetwelk ik riep, staande onder hen: Hand. 23:6. 28:20.Over de opstanding der doden word ik heden van ulieden geoordeeld!
22Toen nu Felix dit gehoord had, stelde hij hen uit, zeggende: Als ik nader wetenschap van dezen weg zal hebben, wanneer Lysias, de overste, zal afgekomen zijn, zo zal ik volle kennis nemen van uw zaken.
23En hij beval den hoofdman over honderd, dat Paulus zou bewaard worden, en verlichting hebben, Hand. 27:3. 28:16.en dat hij niemand van de zijnen zou beletten hem te dienen, of tot hem te komen.
24En na sommige dagen, Felix, daar gekomen zijnde met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus, en hoorde hem van het geloof in Christus.
25En als hij handelde van rechtvaardigheid, en matigheid, en van het toekomende oordeel, Felix, zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegenen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen.
26En tegelijk ook hopende, dat hem van Paulus geld gegeven zou worden, opdat hij hem losliet; waarom hij hem ook dikwijls ontbood, en sprak met hem.
27Maar als twee jaren vervuld waren, kreeg Felix Porcius Festus in zijn plaats; en Felix, Hand. 25:14.willende den Joden gunst bewijzen, liet Paulus gevangen.