Handelingen 9
De Handelingen van de heilige apostelen beschreven door Lukas

HSV

De bekering van Saulus

1Hand. 8:3; 22:4; 26:9; 1 Kor. 15:9; Gal. 1:13; 1 Tim. 1:13Saulus nu, die tegen de discipelen van de Heere nog steeds brieste van dreiging en moord, ging naar de hogepriester toe

2en vroeg van hem brieven voor Damascus, gericht aan de synagogen, opdat, als hij er enigen zou vinden die van die Weg waren, zowel mannen als vrouwen, hij die geboeid naar Jeruzalem zou brengen.

3Hand. 22:6En terwijl hij onderweg was, gebeurde het dat hij dicht bij Damascus kwam. 1 Kor. 15:8; 2 Kor. 12:2En plotseling Hand. 26:13omscheen hem een licht vanuit de hemel,

4en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?

5En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Hand. 5:39Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan.Deze woorden komen niet in alle Griekse manuscripten voor.

6En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, Luk. 3:10; Hand. 2:37; 16:30wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen.

7Dan. 10:7En de mannen die met hem meereisden, stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.

8En Saulus stond op van de grond; en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.

9En gedurende drie dagen kon hij niet zien, en at en dronk hij niet.

Paulus en Ananias in Damascus

10En er was een zekere discipel in Damascus van wie de naam Ananias was; en de Heere zei tegen hem in een visioen: Ananias! En hij zei: Zie, hier ben ik, Heere.

11En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga naar de straat die de Rechte genoemd wordt, en vraag in het huis van Judas naar iemand van wie de naam Saulus is, Hand. 21:39; 22:3uit Tarsus, want zie, hij bidt,

12en hij heeft in een visioen gezien dat een man van wie de naam Ananias was, binnenkwam en hem de hand oplegde, opdat hij weer ziende zou worden.

13Ananias antwoordde echter: Heere, ik heb van velen over deze man gehoord Vers 1; 1 Kor. 15:9; Gal. 1:13; 1 Tim. 1:13hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;

14en hij heeft hier volmacht van de overpriesters om allen gevangen te nemen die Uw Naam aanroepen.

15Maar de Heere zei tegen hem: Ga, Hand. 13:2; 22:21; Rom. 1:1; Gal. 1:15; 2:8; Efez. 3:8; 1 Tim. 2:7; 2 Tim. 1:11want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten.Aldus de KT. Een andere mogelijke vertaling is kruik.

16Hand. 21:11; 2 Kor. 11:23Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam.

17Hand. 22:12En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden.

18En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd gedoopt.

19En toen hij voedsel genomen had, sterkte hij aan. En Saulus verbleef enige dagen bij de discipelen in Damascus.

Paulus in Damascus

20En meteen predikte hij Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is.

21En allen die het hoorden, waren buiten zichzelf en zeiden: Is dit niet degene die in Jeruzalem hen die deze Naam aanriepen, uitroeide, en die daarom hier gekomen is om hen geboeid naar de overpriesters te brengen?Het Griekse werkwoord existèmi betekent letterlijk buiten zichzelf zijn. Dit duidt gewoonlijk op een buitengewoon sterke verbazing zodat men niet meer weet hoe men het heeft. Het zich ontzetten van de SV heeft in de 21e eeuw voornamelijk een negatieve betekenis en die is hier zeker niet bedoeld.  

22Maar Saulus werd meer en meer gesterkt en hij bracht de Joden die in Damascus woonden, in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is.

Paulus' vlucht uit Damascus

23En toen er veel dagen verlopen waren, beraadslaagden de Joden om hem te doden,

24maar hun samenzwering werd aan Saulus bekend. 2 Kor. 11:32En zij bewaakten de poorten, zowel overdag als 's nachts, om hem te kunnen doden.

25Maar de discipelen namen hem 's nachts mee Joz. 2:15; 1 Sam. 19:12en lieten hem door een opening in de muur neer, door hem in een mand te laten zakken.

26Hand. 22:17Toen Saulus nu in Jeruzalem gekomen was, probeerde hij zich bij de discipelen aan te sluiten, maar zij waren allen bevreesd voor hem, want zij geloofden niet dat hij een discipel was.

27Hand. 11:25Maar Barnabas nam hem onder zijn hoede, bracht hem naar de apostelen en vertelde hun hoe hij onderweg de Heere gezien had, dat Hij tot hem gesproken had en hoe hij in Damascus vrijmoedig gesproken had in de Naam van Jezus.

28En hij ging in Jeruzalem met hen in en uit.

29En hij sprak vrijmoedig in de Naam van de Heere Jezus; ook sprak en redetwistte hij met de Griekssprekenden, maar die probeerden hem te doden.

30Maar toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar Caesarea en stuurden hem vandaar weg naar Tarsus.

31De gemeenten dan in heel Judea, Galilea en Samaria hadden vrede en werden opgebouwd; en zij wandelden in de vreze des Heeren en de vertroosting door de Heilige Geest en namen in aantal toe.

Petrus en Eneas

32En het gebeurde dat Petrus, toen hij overal rondreisde, ook bij de heiligen kwam die in Lydda woonden.

33En daar vond hij een man van wie de naam Eneas was, die al acht jaar op bed lag en verlamd was.

34En Petrus zei tegen hem: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en maak voor uzelf uw bed op! En hij stond meteen op.

35En allen die in Lydda en Sarona woonden, zagen hem en bekeerden zich tot de Heere.

Petrus en Dorkas

36En er was in Joppe een zekere discipelin van wie de naam Tabitha was, wat vertaald Dorkas betekent. Deze was overvloedig in goede werken, en in liefdegaven die zij schonk.

37En het gebeurde in die dagen dat zij ziek werd en stierf; en toen men haar gewassen had, legde men haar in de bovenzaal.

38En omdat Lydda vlak bij Joppe lag, stuurden de discipelen, toen zij hoorden dat Petrus daar was, twee mannen naar hem toe, die smeekten dat hij zonder uitstel naar hen toe zou komen.

39En Petrus stond op en ging met hen mee; en toen hij daar gekomen was, brachten zij hem in de bovenzaal. En alle weduwen stonden bij hem, terwijl zij huilden en de onder- en bovenkleding toonden die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was.

40Maar nadat Petrus allen naar buiten had gestuurd, knielde hij neer en bad; en hij keerde zich naar het lichaam en zei: Tabitha, sta op! En zij deed haar ogen open en zodra zij Petrus zag, ging zij overeind zitten.

41En hij gaf haar de hand en hielp haar opstaan. Hij riep de heiligen en de weduwen en plaatste haar levend voor hen.

42En dit werd bekend in heel Joppe, en velen geloofden in de Heere.

43En het gebeurde dat hij veel dagen in Joppe bleef, bij een zekere Simon, een leerlooier.

9

Bekering van Saulus

1En Hand. 8:3. 22:4. 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13.Saulus, blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot de hogepriester,

2En begeerde brieven van hem naar Damaskus, aan de synagogen, opdat, zo hij enigen, die van dien weg waren, vond, hij dezelve, beiden mannen en vrouwen, zou gebonden brengen naar Jeruzalem.

3Hand. 22:6.En als hij reisde, is het geschied, dat hij nabij Damaskus kwam, 1 Kor. 15:8. 2 Kor. 12:2.en hem omscheen snellijk Hand. 26:13.een licht van den hemel;

4En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem, die tot hem zeide: Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij?

5En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Hand. 5:39.Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan.

6En hij, bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, Luk. 3:10. Hand. 2:37. 16:30.wat wilt Gij, dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet.

7Dan. 10:7.En de mannen, die met hem over weg reisden, stonden verbaasd, horende wel de stem, maar niemand ziende.

8En Saulus stond op van de aarde; en als hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij, hem bij de hand leidende, brachten hem te Damaskus.

9En hij was drie dagen, dat hij niet zag, en at niet, en dronk niet.

Paulus en Ananías te Damaskus

10En er was een zeker discipel te Damaskus, met name Ananías; en de Heere zeide tot hem in een gezicht: Ananías! En hij zeide: Zie, hier ben ik, Heere!

11En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat, genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een, met name Saulus, Hand. 21:39. 22:3.van Tarsen; want zie, hij bidt.

12En hij heeft in een gezicht gezien, dat een man, met name Ananías, inkwam, en hem de hand oplegde, opdat hij wederom ziende werd.

13En Ananías antwoordde: Heere! ik heb uit velen gehoord van dezen man, Vers 1. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13.hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;

14En heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen, die Uw Naam aanroepen.

15Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen; Hand. 13:2. 22:21. Rom. 1:1. Gal. 1:15. 2:8. Efez. 3:8. 1 Tim. 2:7. 2 Tim. 1:11.want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen, en de koningen, en de kinderen Israëls.

16Hand. 21:11. 2 Kor. 11:23.Want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam.

17Hand. 22:12.En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder! de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg, dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden.

18En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende; en stond op, en werd gedoopt.

19En als hij spijze genomen had, werd hij versterkt. En Saulus was sommige dagen bij de discipelen, die te Damaskus waren.

Paulus in Damaskus

20En hij predikte terstond Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is.

21En zij ontzetten zich allen, die het hoorden, en zeiden: Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde, wie dezen Naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, opdat hij dezelve gebonden zou brengen tot de overpriesters?

22Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden, die te Damaskus woonden, bewijzende, dat deze de Christus is.

Paulus vlucht uit Damaskus

23En als vele dagen verlopen waren, zo hielden de Joden te zamen raad, om hem te doden.

24Maar hun lage werd Saulus bekend; 2 Kor. 11:32.en zij bewaarden de poorten, beide des daags en des nachts, opdat zij hem doden mochten.

25Doch de discipelen namen hem des nachts, Joz. 2:15. 1 Sam. 19:12.en lieten hem neder door den muur, hem aflatende in een mand.

26Hand. 22:17.Saulus nu, te Jeruzalem gekomen zijnde, poogde zich bij de discipelen te voegen; maar zij vreesden hem allen, niet gelovende, dat hij een discipel was.

27Hand. 11:25.Maar Bárnabas, hem tot zich nemende, leidde hem tot de apostelen, en verhaalde hun, hoe hij op den weg den Heere gezien had, en dat Hij tot hem gesproken had; en hoe hij te Damaskus vrijmoediglijk gesproken had in den Naam van Jezus.

28En hij was met hen ingaande en uitgaande te Jeruzalem;

29En vrijmoediglijk sprekende in den Naam van den Heere Jezus, sprak hij ook, en handelde tegen de Griekse Joden; maar deze trachtten hem te doden.

30Doch de broeders, dit verstaande geleidden hem tot Cesaréa, en zonden hem af naar Tarsen.

31De Gemeenten dan, door geheel Judéa, en Galiléa, en Samaria, hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreze des Heeren, en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd.

Petrus en Enéas

32En het geschiedde, als Petrus alom doortrok, dat hij ook afkwam tot de heiligen, die te Lydda woonden.

33En aldaar vond hij een zeker mens, met name Enéas, die acht jaren te bed gelegen had, welke geraakt was.

34En Petrus zeide tot hem: Enéas! Jezus Christus maakt u gezond; sta op en spreid uzelven het bed. En hij stond terstond op.

35En zij zagen hem allen, die te Lydda en Saróna woonden, dewelke zich bekeerden tot den Heere.

Petrus en Dorkas

36En te Joppe was een zekere discipelin, met name Tabítha, hetwelk overgezet zijnde, is gezegd Dorkas. Deze was vol van goede werken en aalmoezen, die zij deed.

37En het geschiedde in die dagen, dat zij krank werd en stierf; en als zij haar gewassen hadden, legden zij haar in de opperzaal.

38En alzo Lydda nabij Joppe was, de discipelen, horende, dat Petrus aldaar was, zonden twee mannen tot hem, biddende, dat hij niet zou vertoeven tot hen over te komen.

39En Petrus stond op, en ging met hen; welken zij, als hij daar gekomen was, in de opperzaal leidden. En al de weduwen stonden bij hem, wenende, en tonende de rokken en klederen, die Dorkas gemaakt had, als zij bij haar was.

40Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het lichaam, zeide hij: Tabítha, sta op! En zij deed haar ogen open, en Petrus gezien hebbende, zat zij over einde.

41En hij gaf haar de hand, en richtte haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend voor hen.

42En dit werd bekend door geheel Joppe, en velen geloofden in den Heere.

43En het geschiedde, dat hij vele dagen te Joppe bleef, bij een zekeren Simon, een lederbereider.