Hebreeën 3
De brief van de apostel Paulus aan de Hebreeën

HSV

Christus hoger dan Mozes

1Daarom, heilige broeders, deelgenoten aan de hemelse roeping, let op de Apostel en Hebr. 4:14; 6:20; 8:1; 9:11Hogepriester van onze belijdenis: Christus Jezus.

2Hij is getrouw aan God, Die Hem aangesteld heeft, Num. 12:7zoals ook Mozes trouw was in heel Zijn huis.

3Want Christus is zoveel meer heerlijkheid waard geacht dan Mozes, evenals hij die het huis gebouwd heeft, meer eer ontvangt dan het huis zelf.

4Immers, elk huis wordt door iemand gebouwd, 2 Kor. 5:17,18; Efez. 2:10maar Hij Die dit alles gebouwd heeft, is God.

5En Mozes is wel trouw geweest in heel Zijn huis, maar als dienaar, Deut. 18:15,18om te getuigen van wat later gesproken zou worden;

6Christus echter is getrouw over Zijn huis als Zoon. 1 Kor. 3:16; 6:19; 2 Kor. 6:16; 1 Petr. 2:5Zijn huis zijn wij, Rom. 5:2als wij tenminste de vrijmoedigheid en de roem van de hoop tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.

Waarschuwingen

7Daarom, zoals de Heilige Geest zegt: Ps. 95:7; Hebr. 4:7Heden, indien u Zijn stem hoort,

8verhard dan uw hart niet, Ex. 17:2zoals bij de verbittering, op de dag van de verzoeking in de woestijn.

9Daar hebben uw vaderen Mij verzocht; zij hebben Mij op de proef gesteld en Mijn werken gezien, veertig jaar lang.

10Daarom ben Ik toornig geworden op dat geslacht en heb gesproken: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend.

11Num. 14:21; Deut. 1:34Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan!

12Zie erop toe, broeders, dat er nooit in iemand van u een verdorven hart zal zijn, vol ongeloof, om daardoor afvallig te worden van de levende God;

13maar vermaan elkaar elke dag, zolang men van een heden kan spreken,3:13 zolang men van een heden kan spreken - Letterlijk: zolang het heden genoemd wordt. opdat niemand van u verhard zal worden door de verleiding van de zonde.

14Want wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden,

15terwijl er wordt gezegd: Vers 7Heden, als u Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet, zoals in de verbittering.

16Want hoewel sommigen die stem gehoord hadden, hebben zij Hem verbitterd, maar niet allen die onder leiding van Mozes uit Egypte waren getrokken.

17Op wie is Hij dan veertig jaar lang vertoornd geweest? Was het niet op hen die gezondigd hadden, Num. 14:36; Ps. 106:26; 1 Kor. 10:10; Judas vs. 5van wie de lichamen zijn gevallen in de woestijn?

18Deut. 1:34En aan wie heeft Hij gezworen dat zij Zijn rust niet zouden binnengaan, dan aan hen die ongehoorzaam geweest waren?

19Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege hun ongeloof.

3

Christus overtreft Mozes

1Hierom, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt den Apostel en Hebr. 4:14. 6:20. 8:1. 9:11.Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus;

2Die getrouw is Dengene, Die Hem gesteld heeft, Num. 12:7.gelijk ook Mozes in geheel zijn huis was.

3Want Deze is zoveel meerder heerlijkheid waardig geacht dan Mozes, als degene, die het huis gebouwd heeft, meerder eer heeft, dan het huis.

4Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; 2 Kor. 5:17, 18. Efez. 2:10.maar Die dit alles gebouwd heeft, is God.

5En Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar, Deut. 18:15, 18.tot getuiging der dingen, die daarna gesproken zouden worden;

6Maar Christus, als de Zoon over Zijn eigen huis; 1 Kor. 3:16. 6:19. 2 Kor. 6:16. 1 Petr. 2:5.Wiens huis wij zijn, Rom. 5:2.indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden.

Waarschuwing tegen ongeloof en ongehoorzaamheid

7Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Ps. 95:7. Hebr. 4:7.Heden, indien gij Zijn stem hoort,

8Zo verhardt uw harten niet, Ex. 17:2.gelijk het geschied is in de verbittering, ten dage der verzoeking, in de woestijn;

9Alwaar Mij uw vaders verzocht hebben; zij hebben Mij beproefd, en hebben Mijn werken gezien, veertig jaren lang.

10Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht, en sprak: Altijd dwalen zij met het hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend.

11Num. 14:21. Deut. 1:34.Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn; Indien zij in Mijn rust zullen ingaan!

12Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van den levenden God;

13Maar vermaant elkander te allen dage, zolang als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde.

14Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vast behouden;

15Terwijl er gezegd wordt: Vers 7.Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet, gelijk in de verbittering geschied is.

16Want sommigen, als zij die gehoord hadden, hebben Hem verbitterd, doch niet allen, die uit Egypte door Mozes uitgegaan zijn.

17Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Was het niet over degenen, die gezondigd hadden, Num. 14:36. Ps. 106:26. 1 Kor. 10:10. Judas vs. 5.welker lichamen gevallen zijn in de woestijn?

18Deut. 1:34.En welken heeft Hij gezworen, dat zij in Zijn rust niet zouden ingaan, anders dan dengenen, die ongehoorzaam geweest waren?

19En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof.