Hooglied 2
Het boek Hooglied

HSV

De stem van mijn Liefste

zij:2:1 zij - Of: Hij.

1Ik ben een roos van Saron,

een lelie uit de dalen.

Hij:

2Als een lelie tussen de distels,

zo is Mijn vriendin tussen de meisjes.

zij:

3Als een appelboom tussen de bomen van het woud,

zo is mijn Liefste tussen de jongemannen.

Ik verlang er sterk naar in Zijn schaduw te zitten,

en Zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte.

4Hij brengt mij in het wijnhuis,

en de liefde is Zijn banier over mij.

5Sterk mij met rozijnenkoeken,

verkwik mij met appels,

want ik ben ziek van liefde.De SV vertaalt het Hebreeuwse woord “'eshpar” met “schoon stuk” en voegt er dan cursief het woord “vlees” aan toe. Waarschijnlijk hebben zij deze interpretatie aan de Latijnse Vulgata ontleend. Het woordenboek van Gesenius maakt duidelijk dat deze interpretatie onjuist is. De precieze betekenis van het woord is onzeker, hoewel een aantal moderne woordenboeken (HALOT, DCH) voor “dadelkoek” kiest.

6Hoogl. 8:3Laat Zijn linkerarm onder mijn hoofd zijn

en Zijn rechter mij omhelzen.

7Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,

als bij de gazellen of bij de hinden op het veld,

dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert,

voordat het haar behaagt.

8De stem van mijn Liefste!

Zie, daar komt Hij,

springend over de bergen,

huppelend over de heuvels.

9Mijn Liefste lijkt op een gazelle

of het jong van een hert.

Zie, Hij staat achter onze muur,

kijkend door de vensters,

speurend door de spijlen.

10Mijn Liefste antwoordt en zegt tegen mij:

Sta op, Mijn vriendin,

Mijn allermooiste, en kom!

11Want zie, de winter is voorbij.

De regentijd is over, helemaal voorbijgegaan.

12De bloemen laten zich zien op het land,

de zangtijd is aangebroken,

het koeren van de tortelduif wordt in ons land gehoord.

13De vijgenboom brengt zijn jonge vruchten voort,

de bloeiende wijnstokken geuren.

Sta op, Mijn vriendin,

en kom, Mijn allermooiste!

14Mijn duif in de kloven van de rots,

in de schuilplaats van de bergwand,

laat Mij uw gedaante zien,

laat Mij uw stem horen.

Hoogl. 5:13,16Want uw stem is zoet

en uw gedaante is bekoorlijk.

Hij:

15Vang voor ons de Ezech. 13:4; Luk. 13:32vossen,

de kleine vossen

die de wijngaarden te gronde richten,

nu onze wijngaarden bloeien.

zij:

16Mijn Liefste is van mij en ik ben van Hem,

Die de kudde weidt tussen de lelies,

17Hoogl. 4:6tot de wind van de dag opsteekt

en de schaduwen vluchten.

Keer om, mijn Liefste,

en wees als een gazelle of het jong van een hert

op de bergen van Bether.

2

Het verlangen naar de bruid

1Ik ben een Roos van Saron, een Lelie der dalen.

2Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren.

3Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb groten lust in Zijn schaduw, en zit er onder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet.

4Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij.

5Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde.

6Hoogl. 8:3.Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij.

7Ik bezweer u, gij, dochteren van Jeruzalem! die bij de reeën, of bij de hinden des velds zijt, dat gij die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste!

8Dat is de stem mijns Liefsten, ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen!

9Mijn Liefste is gelijk een ree, of een welp der herten; ziet, Hij staat achter onzen muur, kijkende uit de vensteren, blinkende uit de traliën.

10Mijn Liefste antwoordt, en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom!

11Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan;

12De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land.

13De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. Sta op, Mijn vriendin! Mijn schone, en kom!

14Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; Hoogl. 5:13, 16.want uw stem is zoet, en uw gedaante is liefelijk.

15Vangt gijlieden ons de Ezech. 13:4. Luk. 13:32.vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, want onze wijngaarden hebben jonge druifjes.

16Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn, Die weidt onder de leliën,

17Hoogl. 4:6.Totdat de dag aankomt, en de schaduwen vlieden; keer om, mijn Liefste! wordt Gij gelijk een ree, of een welp der herten, op de bergen van Bether.