Aankondiging van de inval van de vijand
1De bazuin aan uw mond!
De vijand zweeft als een Deut. 28:49arend boven het huis van de HEERE,
omdat zij Mijn Hos. 6:7verbond hebben overtreden
en tegen Mijn wet in opstand zijn gekomen.
2Zij roepen tot Mij:
Mijn God! Wij, Israël, kennen U!
3Israël heeft het goede verstoten,
de vijand zal hem achtervolgen.
4Zíj hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om;
zij hebben vorsten aangesteld, maar zonder Mij erin te kennen.
Van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelf afgodsbeelden gemaakt,
zodat zij uitgeroeid zullen worden.
5Uw kalf, Samaria, heeft u verstoten!
Mijn toorn is tegen hen ontbrand:
Hoelang nog? Zijn zij dan niet tot zuiverheid in staat?
6Want dat kalf komt uit Israël,
een vakman heeft het gemaakt,
een god is het niet.
Ja, het zal tot splinters worden,
dat kalf van Samaria!
7Want wind zaaien zij,
maar een wervelwind zullen zij oogsten.
Staand koren zonder aren geeft geen meel.
Wanneer ze al aren geven,
zullen vreemden die verslinden.
8Verslonden is Israël!
Zij zijn nu onder de heidenvolken
als een pot waaraan niemand waarde hecht,
9want zíj gingen naar Assyrië:
een wilde ezel houdt zich afgezonderd,
maar Efraïm zoekt hulp bij minnaars.
10Ook al zoeken zij hulp bij heidenvolken,
toch zal Ik hen nu bijeenbrengen.
Zij kunnen weinig beginnen
vanwege de last van de koning van de vorsten.
11Ja, Efraïm heeft de altaren talrijk gemaakt om te zondigen,
het heeft die altaren om te zondigen!
12Al schrijf Ik voor hen Mijn wet in tienduizendvoud,
toch beschouwt men die als iets vreemds.
13Zij brengen Mijn offergaven
en zij eten zelf van het vlees.
De HEERE schept er geen behagen in.
Nu zal Hij aan hun ongerechtigheid denken,
en hun zonden aan hen vergelden:
zij zullen terugkeren naar Egypte.
14Israël vergat zijn Maker, en bouwde paleizen,
Juda heeft de versterkte steden talrijk gemaakt.
Daarom zal Ik vuur werpen in zijn steden;
dat zal zijn paleizen verteren.
8
Aankondiging van den inval des vijands
1De bazuin aan uw mond; hij komt als een Deut. 28:49.arend tegen het huis des HEEREN; omdat zij Mijn Hos. 6:7.verbond hebben overtreden, en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden.
2Dan zullen zij tot Mij roepen: Mijn God! wij, Israël, kennen U.
3Israël heeft het goede verstoten; de vijand zal hem vervolgen.
4Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij; zij hebben vorsten gesteld, maar Ik heb het niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt, opdat zij uitgeroeid worden.
5Uw kalf, o Samaria! heeft u verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoe lang zullen zij de reinigheid niet verdragen?
6Want dat is ook uit Israël; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot stukken worden, het kalf van Samaria.
7Want zij hebben wind gezaaid, en zullen een wervelwind maaien; het zal geen staande koren hebben, het uitspruitsel zal geen meel maken; of het misschien maakte, vreemden zullen het verslinden.
8Israël is verslonden; nu zijn zij onder de heidenen geworden, gelijk een vat, waar men geen lust toe heeft.
9Want zij zijn opgetogen naar Assur, een woudezel, die alleen voor zichzelven is; die van Efraïm hebben boelen om hoerenloon gehuurd.
10Dewijl zij dan onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik die nu ook verzamelen; ja, zij hebben al een weinig begonnen, vanwege den last van den koning der vorsten.
11Omdat Efraïm de altaren vermenigvuldigd heeft tot zondigen, zo zijn hem de altaren geworden tot zondigen.
12Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor; maar die zijn geacht als wat vreemds.
13Aangaande de offeranden Mijner gaven, zij offeren vlees, en eten het, maar de HEERE heeft aan hen geen welgevallen. Nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken, en hun zonden bezoeken; zij zullen weder in Egypte keren.
14Want Israël heeft zijn Maker vergeten, en tempelen gebouwd, en Juda heeft vaste steden vermenigvuldigd; maar Ik zal een vuur zenden in zijn steden, dat zal haar paleizen verteren.