Hebreeën 13
De brief van de apostel Paulus aan de Hebreeën

HSV

Enige aansporingen

1Laat Rom. 12:10; Efez. 4:3; 1 Petr. 1:22; 2:17; 4:8de broederliefde blijven.

2Rom. 12:13; 1 Petr. 4:9Vergeet de gastvrijheid niet, Gen. 18:1; 19:1want hierdoor hebben sommigen zonder het te weten engelen onderdak geboden.

3Matt. 25:36Denk aan de gevangenen alsof u zelf ook gevangen bent, en denk aan hen die slecht behandeld worden, alsof u ook zelf lichamelijk slecht behandeld wordt.

4Laat het huwelijk bij allen in ere zijn en het huwelijksbed onbevlekt, want ontuchtplegers en overspelers zal God oordelen.

5Ex. 23:8; Deut. 16:19; Spr. 15:16Laat uw handelwijze zonder geldzucht zijn. Filipp. 4:11; 1 Tim. 6:6,8Wees tevreden met wat u hebt, want Hij heeft Zelf gezegd: Deut. 31:6,8; Joz. 1:5; 1 Kron. 28:20Ik zal u beslist niet loslaten en Ik zal u beslist niet verlaten.

6Daarom zeggen wij met goede moed: Ps. 56:5; 118:6De Heere is voor mij een Helper en ik zal niet vrezen. Wat zal een mens mij doen?

7Denk aan Vers 17uw voorgangers, die het Woord van God tot u gesproken hebben. Let op de uitkomst van hun levenswandel, en volg hun geloof na.

8Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid.

9Jer. 29:8; Matt. 24:4; Rom. 16:17; Efez. 4:14; 5:6; Kol. 2:16; 2 Thess. 2:2; 2 Tim. 4:3; 1 Joh. 4:1Laat u niet meeslepen door veelsoortige en vreemde leringen, want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade, Joh. 6:27; Rom. 14:17niet door voedsel; zij die het daarin zochten, hebben daar geen baat bij gevonden.

10Wij hebben een Altaar waarvan zij die in de tabernakel dienen, niet bevoegd zijn te eten.

11Ex. 29:14; Lev. 4:21; 6:30; 16:27; Num. 19:3Want van de dieren waarvan het bloed als verzoening voor de zonde door de hogepriester het heiligdom werd binnengedragen, werden de lichamen buiten de legerplaats verbrand.

12Daarom heeft ook Jezus, om door Zijn eigen bloed het volk te heiligen, Joh. 19:17,18buiten de poort geleden.

13Laten wij dan naar Hem uitgaan buiten de legerplaats en Zijn smaad dragen.

14Filipp. 3:20Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.

15Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God, namelijk Hos. 14:3de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden.

16En vergeet het weldoen en het onderlinge hulpbetoon niet, Filipp. 4:18want aan zulke offers heeft God een welgevallen.

17Filipp. 2:29; 1 Thess. 5:12; 1 Tim. 5:17Gehoorzaam uw voorgangers en wees hun onderdanig, want zij waken over uw zielen Ezech. 3:18; 33:8omdat zij rekenschap moeten afleggen, opdat zij dat mogen doen met vreugde en niet al zuchtend. Dat heeft immers voor u geen nut.

Groeten en zegenbede

18Bid voor ons, want wij zijn ervan overtuigd dat wij een goed geweten hebben, omdat wij in alle dingen goed willen wandelen.

19En ik roep u er te meer toe op dit te doen, opdat ik des te eerder aan u zal worden teruggegeven.

20De God nu van de vrede, Die Jes. 40:11; Ezech. 34:23; Joh. 10:11; 1 Petr. 5:4de grote Herder van de schapen, onze Heere Jezus Christus, uit de doden heeft teruggebracht, op grond van het bloed van het eeuwige verbond,

212 Kor. 3:5; Filipp. 2:13moge u toerusten tot elk goed werk om Zijn wil te doen, en in u werken wat in Zijn ogen welbehaaglijk is, door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

22Overigens roep ik u ertoe op, broeders, deze woorden van vermaning te verdragen, ook al heb ik u slechts in het kort geschreven.

23U moet weten dat broeder Timotheüs losgelaten is. Samen met hem zal ik u zien, zodra hij komt.

24Groet al uw voorgangers en al de heiligen. De broeders uit Italië groeten u.

25De genade zij met u allen. Amen.

13

Verschillende vermaningen

1Dat Rom. 12:10. Efez. 4:3. 1 Petr. 1:22. 2:17. 4:8.de broederlijke liefde blijve.

2Rom. 12:13. 1 Petr. 4:9.Vergeet de herbergzaamheid niet; Gen. 18:1. 19:1.want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd.

3Matt. 25:36.Gedenkt der gevangenen, alsof gij mede gevangen waart; en dergenen, die kwalijk gehandeld worden, alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk gehandeld waart.

4Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen.

5Ex. 23:8. Deut. 16:19. Spr. 15:16.Uw wandel zij zonder geldgierigheid; Filipp. 4:11. 1 Tim. 6:6, 8.en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Deut. 31:6, 8. Joz. 1:5. 1 Kron. 28:20.Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten.

6Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: Ps. 56:5. 118:6.De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen, wat mij een mens zal doen.

7Gedenkt Vers 17.uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling.

8Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid.

9Jer. 29:8. Matt. 24:4. Rom. 16:17. Efez. 4:14. 5:6. Kol. 2:16. 2 Thess. 2:2. 2 Tim. 4:3. 1 Joh. 4:1.Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed, dat het hart gesterkt wordt door genade, Joh. 6:27. Rom. 14:17.niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben, die daarin gewandeld hebben.

10Wij hebben een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten, die den tabernakel dienen.

11Ex. 29:14. Lev. 4:21. 6:30. 16:27. Num. 19:3.Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats.

12Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, Joh. 19:17, 18.buiten de poort geleden.

13Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende.

14Filipp. 3:20.Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.

15Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is, Hos. 14:3.de vrucht der lippen, die Zijn Naam belijden.

16En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; Filipp. 4:18.want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen.

17Filipp. 2:29. 1 Thess. 5:12. 1 Tim. 5:17.Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, Ezech. 3:18. 33:8.als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig.

18Bidt voor ons; want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, als die in alles willen eerlijk wandelen.

19En ik bid u te meer, dat gij dit doet, opdat ik te eerder ulieden moge wedergegeven worden.

Zegenbede en groeten

20De God nu des vredes, Die Jes. 40:11. Ezech. 34:23. Joh. 10:11. 1 Petr. 5:4.den grote Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus,

212 Kor. 3:5. Filipp. 2:13.Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u, hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

22Doch ik bid u, broeders, verdraagt het woord dezer vermaning; want ik heb u in het kort geschreven.

23Weet, dat de broeder Timótheüs losgelaten is, met welken (zo hij haast komt) ik u zal zien.

24Groet al uw voorgangeren, en al de heiligen. U groeten die van Italië zijn.

25De genade zij met u allen. Amen.