Wereldsgezindheid
1Vanwaar al die strijd en al die conflicten in uw midden? Vloeien ze hier niet uit voort: uit uw hartstochten, Rom. 7:23; 1 Petr. 2:11die in alle delen van uw lichaam strijd voeren?
2U verlangt naar iets en krijgt het niet. U benijdt anderen en beijvert u om dingen te bemachtigen en kunt ze niet krijgen. U maakt ruzie en voert strijd, maar u krijgt niet, omdat u niet bidt.
3U bidt wel, maar u ontvangt niet, Matt. 20:22; Rom. 8:26omdat u verkeerd bidt, met het doel het in uw hartstochten door te brengen.
4Overspelige mannen en vrouwen, weet u dan niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Joh. 15:9; Gal. 1:10; 1 Joh. 2:15Wie dan nu een vriend van de wereld wil zijn, wordt als vijand van God aangemerkt.
5Of denkt u dat de Schrift tevergeefs zegt: Num. 11:29De Geest, Die in ons woont, verlangt Die vurig naar afgunst?
6Hij echter geeft des te meer genade. Daarom zegt de Schrift: Spr. 3:34; 1 Petr. 5:5God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar aan de nederigen geeft Hij genade.
7Onderwerp u dan aan God. Efez. 4:27; 1 Petr. 5:9Bied weerstand aan de duivel en hij zal van u wegvluchten.
8Nader tot God, en Hij zal tot u naderen. Jes. 1:15Reinig de handen, zondaars, en zuiver de harten, dubbelhartigen!
9Matt. 5:4Besef uw ellendige staat en treur en huil. Laat uw lachen veranderd worden in treuren en uw blijdschap in droefheid.
10Job 22:29; Spr. 29:23; Matt. 23:12; Luk. 14:11; 18:14; 1 Petr. 5:6Verneder u voor de Heere, en Hij zal u verhogen.
11Broeders, spreek geen kwaad van elkaar. Wie van zijn broeder kwaadspreekt en over zijn broeder oordeelt, spreekt kwaad over de wet en oordeelt over de wet. Als u over de wet oordeelt, bent u geen dader van de wet, maar een rechter.
12Er is één Wetgever, namelijk Hij Die kan zalig maken én te gronde richten. Rom. 14:4Maar wie bent u, die over de ander oordeelt?
De onzekerheid van het leven
13En nu dan u die zegt: Luk. 12:18Wij zullen vandaag of morgen naar die en die stad reizen, en daar een jaar doorbrengen en handeldrijven en winst maken,
14u, die niet weet wat er morgen gebeuren zal, Jes. 40:6; 1 Kor. 7:31; Jak. 1:10; 1 Petr. 1:24; 1 Joh. 2:17want hoe is uw leven? Het is immers een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt.
15In plaats daarvan zou u moeten zeggen: Hand. 18:21; 1 Kor. 4:19; Hebr. 6:3Als de Heere wil en wij leven, dan zullen wij dit of dat doen.
16Maar nu roemt u in uw hoogmoed. Al zulk soort roem is slecht.
17Luk. 12:47Wie dan weet goed te doen, en het niet doet, voor hem is het zonde.
4
Weerstand bieden aan twistgierigheid
1Van waar komen krijgen en vechterijen onder u? Komen zij niet hiervan, namelijk uit uw wellusten, Rom. 7:23. 1 Petr. 2:11.die in uw leden strijd voeren?
2Gij begeert, en hebt niet; gij benijdt en ijvert naar dingen, en kunt ze niet verkrijgen; gij vecht en voert krijg, doch gij hebt niet, omdat gij niet bidt.
3Gij bidt, en gij ontvangt niet, Matt. 20:22. Rom. 8:26.omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uw wellusten doorbrengen zoudt.
4Overspelers en overspeelsters, weet gij niet, dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Joh. 15:9. Gal. 1:10. 1 Joh. 2:15.Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld.
5Of meent gij, dat de Schrift tevergeefs zegt: Num. 11:29.De Geest, Die in ons woont, heeft Die lust tot nijdigheid?
6Ja, Hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de Schrift: Spr. 3:34. 1 Petr. 5:5.God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade.
7Zo onderwerpt u dan Gode; Efez. 4:27. 1 Petr. 5:9.wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden.
8Naakt tot God, en Hij zal tot u naken. Jes. 1:15.Reinigt de handen, gij zondaars, en zuivert de harten, gij dubbelhartigen!
9Matt. 5:4.Gedraagt u als ellendigen, en treurt en weent; uw lachen worde veranderd in treuren, en uw blijdschap in bedroefdheid.
10Job 22:29. Spr. 29:23. Matt. 23:12. Luk. 14:11. 18:14. 1 Petr. 5:6.Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen.
11Broeders, spreekt niet kwalijk van elkander. Die van zijn broeder kwalijk spreekt en zijn broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van de wet, en oordeelt de wet. Indien gij nu de wet oordeelt, zo zijt gij geen dader der wet, maar een rechter.
12Er is een enig Wetgever, Die behouden kan en verderven. Rom. 14:4.Doch wie zijt gij, die een anderen oordeelt?
Onzekerheid des levens
13Welaan nu gij, die daar zegt: Luk. 12:18.Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen, en koopmanschap drijven, en winst doen.
14Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal, Jes. 40:6. 1 Kor. 7:31. Jak. 1:10. 1 Petr. 1:24. 1 Joh. 2:17.want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt.
15In plaats dat gij zoudt zeggen: Hand. 18:21. 1 Kor. 4:19. Hebr. 6:3.Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen.
16Maar nu roemt gij in uw hoogmoed; alle zodanige roem is boos.
17Luk. 12:47.Wie dan weet goed te doen, en niet doet, dien is het zonde.