Jeremia 11
Het boek van de profeet Jeremia

HSV

De verbreking van het verbond

1Het woord dat van de HEERE gekomen is tot Jeremia:

2Luister naar de woorden van dit verbond en spreek tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem,

3en zeg tegen hen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Deut. 27:26; Gal. 3:10Vervloekt is de man die niet luistert naar de woorden van dit verbond,

4dat Ik uw vaderen geboden heb op de dag dat Ik hen geleid heb uit het land Egypte, uit de Deut. 4:20ijzeroven: Lev. 26:3,12Luister naar Mijn stem en doe deze woorden, overeenkomstig alles wat Ik u gebied. Dan zult u Mij tot een volk zijn en zal Ík u tot een God zijn,

5opdat Ik de Deut. 7:12eed gestand doe die Ik uw vaderen gezworen heb om hun een land te geven dat overvloeit van melk en honing, zoals het heden ten dage is. Toen antwoordde ik en zei: Amen, HEERE.

6Toen zei de HEERE tegen mij: Predik al deze woorden in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem: Luister naar de woorden van dit verbond en doe ze.

7Want Ik heb uw vaderen ernstig gewaarschuwd vanaf de dag dat Ik hen uit het land Egypte leidde tot op deze dag, Jer. 7:13,25vroeg en laat:11:7 vroeg en laat - Letterlijk: die vroeg op is en waarschuwt. Luister naar Mijn stem!

8Zij hebben echter niet geluisterd en zij hebben hun Jer. 7:26oor niet geneigd, maar ze gingen door, ieder overeenkomstig zijn Jer. 3:17; 7:24; 9:14verharde, boosaardige hart.11:8 zijn verharde … hart - Letterlijk: de verharding van zijn … hart. Daarom bracht Ik over hen al de woorden van dit verbond dat Ik geboden heb te doen, maar die zij niet gedaan hebben.

9Daarop zei de HEERE tegen mij: Er is een samenzwering ontdekt onder de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem.

10Zij zijn teruggekeerd tot de ongerechtigheden van hun voorvaderen, die geweigerd hebben naar Mijn woorden te luisteren. Wat hen betreft, zij zijn andere goden achternagegaan om die te dienen. Het huis van Israël en het huis van Juda hebben Mijn verbond verbroken, dat Ik met hun vaderen gesloten had.

11Daarom, zo zegt de HEERE: Zie, Ik ga over hen onheil brengen waaraan zij niet kunnen ontkomen. Als zij dan tot Mij Spr. 1:28; Jes. 1:15; Jer. 14:12; Ezech. 8:18; Micha 3:4roepen, zal Ik niet naar hen luisteren.

12Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem gaan roepen tot de goden aan wie zij reukoffers gebracht hebben, maar die zullen hen zeker niet kunnen verlossen in de tijd van hun onheil.

13Immers, Jer. 2:28het aantal van uw goden is even groot als uw steden geworden,11:13 het aantal … geworden - Letterlijk: het aantal van uw steden is uw goden. Juda, en u hebt evenveel altaren gemaakt voor die schande als het aantal straten van Jeruzalem, altaren om reukoffers te brengen aan de Baäl.

14En u, Jer. 7:16; 14:11bid niet voor dit volk, en hef voor hen geen geroep of gebed aan, want Ik zal niet luisteren op het moment dat zij over hun onheil tot Mij roepen.

15Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen,

terwijl zij de schanddaad met velen doet,

en het offervlees van het heiligdom van u zal wijken?

Ja, wanneer u kwaad doet,

dan springt u op van vreugde.

16Een bladerrijke olijfboom, met welgevormde vruchten,11:16 met welgevormde vruchten - Letterlijk: mooi van vrucht van gestalte.

had de HEERE u als naam gegeven.

Maar nu heeft Hij onder het geluid van een groot gedruis

een vuur onder hem aangestoken,

zodat zijn takken gebroken zijn.

17Want de HEERE van de legermachten, Die u heeft Jer. 2:21geplant, heeft een kwaad over u uitgesproken – vanwege het kwaad dat het huis van Israël en het huis van Juda met elkaar bedreven hebben, door Mij tot toorn te verwekken door reukoffers te brengen aan de Baäl.

18De HEERE heeft het mij doen weten en toen wist ik het, toen U mij hun daden hebt doen zien.

19Ik was als een argeloos lam dat ter slachting wordt geleid, want ik wist niet dat zij tegen mij plannen bedachten, door te zeggen: Laten wij de boom met zijn vrucht11:19 zijn vrucht - Letterlijk: zijn brood. te gronde richten, laten wij hem uit het land der levenden afhakken, zodat er aan zijn naam niet meer gedacht wordt.

20Maar, HEERE van de legermachten, rechtvaardige Rechter,

1 Sam. 16:7; 1 Kron. 28:9; Ps. 7:10; 26:2; Openb. 2:23U Die de nieren en het hart beproeft,

laat mij Uw wraak aan hen zien,

want aan U heb ik mijn rechtszaak bekendgemaakt.

21Daarom, zo zegt de HEERE over de mannen van Anathoth die u naar het leven staan en zeggen: Profeteer niet in de Naam van de HEERE, opdat u niet door onze hand sterft.De SV heeft deze idiomatische uitdrukking letterlijk vertaald met “iemands ziel zoeken”. Aangezien deze uitdrukking tegenwoordig nog maar door weinigen begrepen wordt, heeft de HSV ervoor gekozen deze uitdrukking idiomatisch te vertalen met “iemand naar het leven staan”. Het Hebreeuwse “nèfèsh” dat in de SV vaak ten onrechte met “ziel” is vertaald, kan overigens, afhankelijk van de context, ook heel goed vertaald worden met “leven”.

22Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten: Zie, Ik ga hen straffen: de jongemannen zullen sterven door het zwaard en hun zonen en hun dochters zullen sterven van de honger.

23Er zal geen overblijfsel van hen zijn, want Ik zal onheil brengen over de mannen van Anathoth in het jaar van de vergelding aan hen.

11

Verbondsbreking

1Het woord, dat tot Jeremía geschied is, van den HEERE, zeggende:

2Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds, en spreekt tot de mannen van Juda, en tot de inwoners van Jeruzalem;

3Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Deut. 27:26. Gal. 3:10.Vervloekt zij de man, die niet hoort de woorden dezes verbonds,

4Dat Ik uw vaderen geboden heb, ten dage als Ik hen uit Egypteland, uit den Deut. 4:20.ijzeroven, uitvoerde, zeggende: Lev. 26:3, 12.Zijt Mijner stem gehoorzaam, en doet dezelve, naar alles wat Ik ulieden gebiede; zo zult gij Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn;

5Opdat Ik den Deut. 7:12.eed bevestige, dien Ik uw vaderen gezworen heb, hun te geven een land, vloeiende van melk en honig, als het is te dezen dage. Toen antwoordde ik en zeide: Amen, o HEERE!

6En de HEERE zeide tot mij: Roep al deze woorden uit in de steden van Juda, en in de straten van Jeruzalem, zeggende: Hoort de woorden dezes verbonds, en doet dezelve.

7Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde, tot op dezen dag, Jer. 7:13, 25.vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem!

8Maar zij hebben niet gehoord, noch hun Jer. 7:26.oor geneigd, maar hebben gewandeld, een iegelijk naar het Jer. 3:17. 7:24. 9:14.goeddunken van hunlieder boos hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben.

9Voorts zeide de HEERE tot mij: Er is een verbintenis bevonden onder de mannen van Juda, en onder de inwoners van Jeruzalem.

10Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner voorvaderen, die Mijn woorden geweigerd hebben te horen; en zij hebben andere goden nagewandeld, om die te dienen; het huis Israëls en het huis van Juda hebben Mijn verbond gebroken, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb.

11Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet, Ik zal een kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij niet zullen kunnen uitkomen; als zij dan tot Mij zullen Spr. 1:28. Jes. 1:15. Jer. 14:12. Ezech. 8:18. Micha 3:4.roepen, zal Ik naar hen niet horen.

12Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem henengaan, en roepen tot de goden, dien zij gerookt hebben; maar zij zullen hen gans niet kunnen verlossen ten tijde huns kwaads.

13Want Jer. 2:28.naar het getal uwer steden zijn uw goden geweest, o Juda! en naar het getal der straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die schaamte, altaren om den Baäl te roken.

14Gij dan, Jer. 7:16. 14:11.bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen.

15Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die schandelijke daad met velen doet, en het heilige vlees van u geweken is? Wanneer gij kwaad doet, dan springt gij op van vreugde.

16De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van liefelijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden.

17Want de HEERE der heirscharen, Die u heeft Jer. 2:21.geplant, heeft een kwaad over u uitgesproken; om der boosheid wil van het huis Israëls en van het huis van Juda, die zij onder zich bedrijven, om Mij te vertoornen, rokende den Baäl.

Samenzwering tegen Jeremía

18De HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete; toen hebt Gij mij hun handelingen doen zien.

19En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te slachten; want ik wist niet, dat zij gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons den boom met zijn vrucht verderven, en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde.

20Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, 1 Sam. 16:7. 1 Kron. 28:9. Ps. 7:10. 26:2. Openb. 2:23.Die de nieren en het hart proeft! laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt.

21Daarom, zo zegt de HEERE van de mannen van Anathoth, die uw ziel zoeken, zeggende: Profeteer niet in den Naam des HEEREN, opdat gij van onze handen niet sterft.

22Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen: Ziet, Ik zal bezoeking over hen doen: de jongelingen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun dochteren zullen van honger sterven.

23En zij zullen geen overblijfsel hebben; want Ik zal een kwaad brengen over de mannen van Anathoth, in het jaar hunner bezoeking.