De voorspoed van de goddelozen
1HEERE, U zou rechtvaardig blijken,
wanneer ik met U een rechtszaak zou voeren.
Toch wil ik met U over Uw oordelen spreken.
Job 21:7; Ps. 73:11,12; Hab. 1:3Waarom is de weg van de goddelozen voorspoedig,
waarom hebben rust, allen die in ontrouw trouweloos handelen?
2U hebt hen geplant, ook hebben zij wortel geschoten,
zij gaan hun gang, ook dragen zij vrucht.
U bent nabij in hun Jes. 29:13mond,
maar ver van hun nieren.
3U echter, HEERE, Ps. 17:3; 139:1kent mij, U ziet mij,
U Jer. 11:20beproeft mijn hart, dat met U is.
Ruk hen weg als schapen ter slachting,
bereid hen voor12:3 bereid hen voor - Letterlijk: Heilig hen. op de dag van de slacht.
4Hoelang moet het land treuren,
het gewas op heel het veld verdorren?
Vanwege het kwaad van wie daarin wonen,
vergaan de Jer. 4:25; 7:20; 9:10dieren en de vogels,
omdat zij gezegd hebben: Hij ziet
ons einde niet.
5Wanneer u met hardlopers12:5 met hardlopers - Letterlijk: met voeten. meerent, en die maken u al moe,
hoe moet u dan wedijveren met paarden?
Wanneer u het alleen in een land van vrede vertrouwt,
hoe moet u het dan maken in de glorie van de Jordaan?
6Want ook uw broeders en het huis van uw vader – ook zij handelen trouweloos tegen u, ook zij roepen u luid na. Spr. 26:25Vertrouw hen niet als ze vriendelijk tot u spreken.
Klacht van de HEERE
7Ik heb Mijn huis verlaten,
Mijn eigendom in de steek gelaten.
Ik heb de beminde van Mijn ziel
in de hand van haar vijanden gegeven.
8Mijn eigendom is voor Mij geworden
als een leeuw in het woud.
Hij heeft zijn stem tegen Mij laten klinken,
daarom ben Ik hem gaan haten.
9Mijn eigendom is voor Mij een gespikkelde roofvogel,
de roofvogels zijn rondom tegen hem:
Kom, verzamel u, alle dieren van het veld,
laat ze komen Jer. 7:33om te eten!
10Vele Jer. 6:3herders hebben Mijn wijngaard te gronde gericht,
zij hebben Mijn stuk land vertrapt,
Mijn begerenswaardige stuk land gemaakt
tot een woeste wildernis.
11Men heeft er een woestenij van gemaakt,
verwoest treurt het voor Mij,
heel het land is verwoest,
omdat niemand het ter harte neemt.
12Op alle kale hoogten in de woestijn
zijn verwoesters gekomen,
want het zwaard van de HEERE verslindt van het ene einde van het land tot het andere einde van het land. Er is voor geen enkel vlees vrede.
13Zij hebben tarwe Lev. 26:16; Deut. 28:38gezaaid, maar dorens geoogst.
Zij hebben zich pijn gedaan, maar hebben er geen voordeel van gehad.
Schaam u over uw opbrengsten,
vanwege de brandende toorn van de HEERE.
14Zo zegt de HEERE: Wat betreft al Mijn slechte buren die aan Mijn eigendom komen, dat Ik Mijn volk Israël in erfelijk bezit gegeven heb, zie, Ik ga hen uit hun land wegrukken, Deut. 30:3; Jer. 32:37en het huis van Juda ruk Ik uit hun midden weg.
15Maar nadat Ik hen weggerukt heb, zal het gebeuren dat Ik zal terugkeren en Mij over hen zal ontfermen. Ik zal hen terugbrengen, eenieder naar zijn erfelijk bezit en eenieder naar zijn land.
16En het zal gebeuren, wanneer zij werkelijk de wegen van Mijn volk zullen leren, zodat zij bij Mijn Naam zweren: Zo waar de HEERE leeft – zoals zij Mijn volk geleerd hebben te zweren bij de Baäl – dan zullen zij te midden van Mijn volk gebouwd worden.
17Jes. 60:12Maar als zij niet willen luisteren, zal Ik dat volk voorgoed wegrukken en ombrengen, spreekt de HEERE.
12
1Gij zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE! wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken; Job 21:7. Ps. 73:11, 12. Hab. 1:3.waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen, die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven?
2Gij hebt ze geplant, zij zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht; Gij zijt wel nabij in hun Jes. 29:13.mond, maar verre van hun nieren.
3Maar Gij, o HEERE! Ps. 17:3. 139:1.kent mij, Gij ziet mij, en Jer. 11:20.proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk ze uit als schapen ter slachting, en heilig ze tot den dag der doding.
4Hoe lang zal het land treuren, en het kruid des gansen velds verdorren? Vanwege de boosheid dergenen, die daarin wonen, vergaan Jer. 4:25. 7:20. 9:10.de beesten en het gevogelte; dewijl zij zeggen: Hij ziet ons einde niet.
5Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden? Zo gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het dan maken in de verheffing van de Jordaan?
6Want ook uw broeders en uws vaders huis, ook diezelve handelen trouwelooslijk tegen u; ook diezelve roepen u met volle stem achterna; Spr. 26:25.geloof hen niet, wanneer zij vriendelijk tot u spreken.
Het land verwoest; profetie over de verwoesters
7Ik heb Mijn huis verlaten, Ik heb Mijn erfenis laten varen; Ik heb de beminde Mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven.
8Mijn erfenis is Mij geworden als een leeuw in het woud; zij heeft haar stem tegen Mij verheven, daarom heb Ik haar gehaat.
9Mijn erfenis is Mij een gesprenkelde vogel; de vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt, al gij gedierte des velds, komt Jer. 7:33.om te eten!
10Veel Jer. 6:3.herders hebben Mijn wijngaard verdorven, zij hebben Mijn akker vertreden; zij hebben Mijn gewensten akker gesteld tot een woeste wildernis.
11Men heeft hem gesteld tot een woestheid, verwoest zijnde treurt hij tot Mij; het ganse land is verwoest, omdat er niemand is, die het ter harte neemt.
12Op alle hoge plaatsen in de woestijn zijn verstoorders gekomen; want het zwaard des HEEREN verteert van het ene einde des lands tot aan het andere einde des lands; er is geen vrede voor enig vlees.
13Zij hebben tarwe Lev. 26:16. Deut. 28:38.gezaaid, maar doornen gemaaid; zij hebben zich gepijnigd, maar niet gevorderd; wordt alzo beschaamd vanwege ulieder inkomsten, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN.
14Alzo zegt de HEERE: Aangaande al Mijn boze naburen, die Mijn erfenis aanroeren, dewelke Ik Mijn volke Israël erfelijk gegeven heb; ziet, Ik zal hen uit hun land uitrukken, Deut. 30:3. Jer. 32:37.maar het huis van Juda zal Ik uit hunlieder midden uitrukken.
15En het zal geschieden, nadat Ik hen zal uitgerukt hebben, zo zal Ik wederkeren, en Mij hunner ontfermen; en Ik zal hen wederbrengen, een iegelijk tot zijn erfenis, en een iegelijk tot zijn land.
16En het zal geschieden, indien zij de wegen Mijns volks vlijtiglijk zullen leren, zwerende bij Mijn Naam: Zo waarachtig als de HEERE leeft! gelijk als zij Mijn volk geleerd hebben te zweren bij Baäl, zo zullen zij in het midden Mijns volks gebouwd worden.
17Jes. 60:12.Maar indien zij niet zullen horen, zo zal Ik diezelve natie ten enenmale uitrukken en verdoen, spreekt de HEERE.