De rechtvaardige Spruit
1Wee de Ezech. 34:2herders die de schapen van Mijn weide ombrengen en overal verspreiden, spreekt de HEERE.
2Daarom, zo zegt de HEERE, de God van Israël, van de herders die Mijn volk weiden: Ú hebt Mijn schapen overal verspreid en verdreven, en u hebt niet naar ze omgezien. Zie, Ik ga u uw slechte daden vergelden, spreekt de HEERE.
3Ik echter, Ik zal het overblijfsel van Mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen Ik hen verdreven heb. Ik zal hen terugbrengen naar hun schaapskooien, en zij zullen vruchtbaar zijn en talrijk worden.
4Ik zal over hen Ezech. 34:11,12herders doen opstaan die hen weiden zullen. Zij zullen niet meer bevreesd zijn, ontsteld zijn of gemist worden, spreekt de HEERE.
5Zie, er komen Jes. 4:2; 40:11; Jer. 33:14,15; Dan. 9:24; Luk. 1:32,33dagen, spreekt de HEERE,
dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan.
Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen,
Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde.
6Deut. 33:28In Zijn dagen zal Juda verlost worden
en Israël onbezorgd wonen.
Dit zal Zijn Naam zijn waarmee men Hem noemen zal:
DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID.
7Daarom zie, er komen Jer. 16:14,15dagen, spreekt de HEERE, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten geleid heeft uit het land Egypte,
8maar: Zo waar de HEERE leeft, Die het nageslacht van het huis van Israël geleid heeft en Die het gebracht heeft uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Ik hen verdreven had: zij zullen wonen in hun eigen land.
Over de profeten
9Over de profeten.
Mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken,
al mijn beenderen bewegen zich.
Ik ben geworden als een dronkeman,
als een man wie de wijn naar het hoofd is gestegen,
vanwege de HEERE,
en vanwege Zijn heilige woorden.
10Want het land
is vol Jer. 5:7,8; 9:2overspelers,
ja, vanwege de vervloeking treurt het land,
verdorren de weiden van de woestijn.
Wat zij najagen is slecht,
hun kracht gebruiken zij niet juist.
11Want zowel profeet als priester pleegt Jer. 6:13; 8:10; 14:18heiligschennis,
zelfs in Mijn huis heb Ik hun slechtheid gevonden,
spreekt de HEERE.
12Daarom zal hun weg voor hen worden
als Ps. 35:6; 73:18spiegelgladde plaatsen in het Jer. 13:16donker.
Zij zullen voortgeduwd worden
en daarin vallen,
want Ik zal over hen onheil brengen
in het jaar van hun vergelding,
spreekt de HEERE.
13Bij de profeten van Samaria
heb Ik wel ongerijmde dingen gezien:
zij profeteerden namens de Baäl
en misleidden Mijn volk Israël.
14Maar bij de profeten van Jeruzalem
heb Ik iets afschuwelijks gezien:
zij plegen overspel, met leugen gaan zij hun weg
zij bemoedigen de kwaaddoeners,23:14 zij bemoedigen de kwaaddoeners - Letterlijk: zij versterken de handen van de kwaaddoeners.
zodat niemand zich bekeert
van zijn slechtheid.
Zij allen zijn voor Mij als Jes. 1:9Sodom,
en zijn inwoners als Gomorra.
15Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten over deze profeten:
Zie, Ik ga hun Jer. 9:15alsem te eten geven
en Jer. 8:14; 9:15galwater te drinken,
omdat van de profeten van Jeruzalem
heiligschennis is uitgegaan over heel het land.
16Zo zegt de HEERE van de legermachten:
Luister niet naar de woorden van die profeten die tot u profeteren.
Zij geven u ijdele hoop.
Zij spreken een visioen uit hun eigen hart,
niet uit de mond van de HEERE.
17Steeds Jer. 6:14; 8:11; Ezech. 13:10; Zach. 10:2zeggen zij tegen hen die Mij verwerpen: De HEERE heeft gesproken:
U zult vrede hebben;
en tegen ieder die in zijn verharde hart23:17 zijn verharde hart - Letterlijk: de verharding van zijn … hart. voortgaat:
Geen onheil zal over u komen.
18Want wie heeft in de raad van de HEERE gestaan, en Zijn woord gezien en gehoord,
wie heeft op Zijn woord acht geslagen en ernaar geluisterd?
19Zie, een Jer. 30:23,24storm van de HEERE, grimmigheid is uitgegaan,
een wervelende storm:
op het hoofd van de goddelozen stort hij neer.
20De toorn van de HEERE zal zich niet afwenden,
tot Hij gedaan en tot Hij tot stand gebracht heeft
de gedachten van Zijn hart.
In later tijd23:20 In later tijd - Letterlijk: Aan het einde van de dagen.
zult u dat duidelijk begrijpen.
21Ik heb die profeten Jer. 14:14niet gezonden,
toch zijn zij zelf gaan lopen.
Ik heb niet tot hen gesproken,
toch zijn zij zelf gaan profeteren.
22Hadden zij in Mijn raad gestaan,
dan hadden zij Mijn volk Mijn woorden doen horen,
en hadden zij hen doen terugkeren van hun slechte weg
en van hun slechte daden.
23Ben Ik een God van nabij,
spreekt de HEERE,
en niet een God van verre?
24Zou iemand zich op Ps. 139:7 enz.; Amos 9:2,3verborgen plaatsen kunnen verbergen
en zou Ík hem niet zien? spreekt de HEERE.
Vervul Ik niet de hemel en de aarde?
spreekt de HEERE.
25Ik heb gehoord wat de profeten zeggen die in Mijn Naam leugen profeteren door te zeggen: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd!
26Hoelang nog? Is er dan een droom in het hart van de profeten die leugen profeteren? Ja, profeten zijn ze van het bedrog uit hun eigen hart.
27Zij denken Mijn volk Mijn Naam te doen Richt. 3:7; 8:33,34vergeten door hun dromen, die zij elkaar vertellen, zoals hun vaderen Mijn Naam vergeten hebben door de Baäl.
28Laat de profeet bij wie een droom is, een droom vertellen. Laat ieder bij wie Mijn woord is, Mijn woord naar waarheid spreken.
Wat heeft het stro gemeenschappelijk met het koren?
spreekt de HEERE.
29Is niet Mijn woord zó, als het vuur, spreekt de HEERE,
of als een hamer die een rots verplettert?
30Daarom zie, Deut. 18:20; Jer. 14:14,15Ik zál die profeten! spreekt de HEERE, die Mijn woorden van elkaar stelen.
31Zie, Ik zál die profeten! spreekt de HEERE, die hun tong gebruiken en spreken: Hij spreekt.
32Zie, Ik zál die profeten van bedrieglijke dromen! spreekt de HEERE. Zij vertellen die, zij misleiden Mijn volk met hun leugens en met hun Zef. 3:4gezwets. Ík heb hen niet gezonden. Ik heb hun geen opdracht gegeven. Zij zijn voor dit volk van geen enkel nut, spreekt de HEERE.
De last van de HEERE
33Wanneer dit volk of een profeet of een priester u zal vragen: Wat is de last23:33 de last - Dat wil zeggen: een woord van God dat de profeet als een last is opgelegd. van de HEERE? dan moet u tegen hen zeggen: Wat last? Ik zal u verlaten, spreekt de HEERE.
34En de profeet of de priester of het volk dat zeggen zal: Een last van de HEERE! Ik zal die man en zijn huis straffen.
35Dit moet u, ieder tegen zijn naaste en ieder tegen zijn broeder zeggen: Wat heeft de HEERE geantwoord? En: Wat heeft de HEERE gesproken?
36Maar aan een last van de HEERE mag u niet meer denken, want voor ieder zal zijn eigen woord een last zijn, want u verdraait de woorden van de levende God, de HEERE van de legermachten, onze God.
37Dit moet u zeggen tegen de profeet: Wat heeft de HEERE u geantwoord? En: Wat heeft de HEERE gesproken?
38Maar als u zegt: De last van de HEERE – daarom, zo zegt de HEERE: Omdat u dit woord zegt: De last van de HEERE, terwijl Ik u de boodschap had gezonden: U mag niet zeggen: De last van de HEERE,
39daarom, zie, Ik zal u helemaal vergeten, en u, en de stad die Ik u en uw vaderen gegeven heb, van voor Mijn aangezicht verlaten.
40Ik zal op u eeuwige smaad leggen, Jer. 20:11eeuwige schande, die niet zal worden vergeten.
23
Wee over de slechte herders
1Wee den Ezech. 34:2.herderen, die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien! spreekt de HEERE.
2Daarom zegt de HEERE, de God Israëls, alzo van de herderen, die Mijn volk weiden: Gijlieden hebt Mijn schapen verstrooid, en hebt ze verdreven, en hebt ze niet bezocht; ziet, Ik zal over u bezoeken de boosheid uwer handelingen, spreekt de HEERE.
3En Ik zal het overblijfsel Mijner schapen Zelf vergaderen uit al de landen, waarhenen Ik ze verdreven heb; en Ik zal ze wederbrengen tot hun kooien, en zij zullen vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen.
4En Ik zal Ezech. 34:11, 12.herderen over hen verwekken, die ze weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE.
De Spruit van David
5Ziet, Jes. 4:2. 40:11. Jer. 33:14, 15. Dan. 9:24. Luk. 1:32, 33.de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik aan David een rechtvaardige SPRUIT zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren, en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde.
6Deut. 33:28.In Zijn dagen zal Juda verlost worden, en Israël zeker wonen; en dit zal Zijn naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE: ONZE GERECHTIGHEID.
7Daarom, ziet, Jer. 16:14, 15.de dagen komen, spreekt de HEERE, dat zij niet meer zullen zeggen: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd.
8Maar: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die het zaad van het huis Israëls heeft opgevoerd, en Die het aangebracht heeft uit het land van het noorden, en uit al de landen, waarheen Ik ze gedreven had! want zij zullen wonen in hun land.
Bestraffing der valse profeten
9Aangaande de profeten. Mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken, al mijn beenderen bewegen zich; ik ben als een dronken man, en als een man, dien de wijn te boven gaat; vanwege den HEERE, en vanwege de woorden Zijner heiligheid.
10Want het land is vol Jer. 5:7, 8. 9:2.overspelers, want het land treurt vanwege den vloek, de weiden der woestijn verdorren, omdat hun loop boos is, en hun macht niet recht.
11Want beiden profeten en priesters Jer. 6:13. 8:10. 14:18.zijn huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt de HEERE.
12Daarom zal hun weg hun zijn als zeer Ps. 35:6. 73:18.gladde plaatsen in de Jer. 13:16.donkerheid; zij zullen aangedreven worden en daarin vallen; want Ik zal een kwaad over hen brengen in het jaar hunner bezoeking, spreekt de HEERE.
13Ik heb wel ongerijmdheid gezien in de profeten van Samaria, die door Baäl, profeteerden, en Mijn volk Israël verleidden.
14Maar in de profeten van Jeruzalem zie Ik afschuwelijkheid; zij bedrijven overspel, en gaan om met valsheid, en sterken de handen der boosdoeners, opdat zij zich niet bekeren, een iegelijk van zijn boosheid; zij allen zijn Mij als Jes. 1:9.Sódom, en haar inwoners als Gomórra.
15Daarom zegt de HEERE der heirscharen van deze profeten alzo: Ziet, Ik zal hen met Jer. 9:15.alsem spijzigen, en met Jer. 8:14. 9:15.gallewater drenken; want van Jeruzalems profeten is de huichelarij uitgegaan in het ganse land.
16Zo zegt de HEERE der heirscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten, die u profeteren; zij maken u ijdel; zij spreken het gezicht huns harten, niet uit des HEEREN mond.
17Zij Jer. 6:14. 8:11. Ezech. 13:10. Zach. 10:2.zeggen steeds tot degenen, die Mij lasteren: De HEERE heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt, zeggen zij: Ulieden zal geen kwaad overkomen.
18Want wie heeft in des HEEREN raad gestaan, en Zijn woord gezien of gehoord? Wie heeft Zijn woord aangemerkt en gehoord?
19Ziet, een Jer. 30:23, 24.onweder des HEEREN, een grimmigheid is uitgegaan, ja, een pijnlijk onweder, het zal blijven op der goddelozen hoofd.
20Des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij zal hebben gedaan, en totdat Hij zal hebben daargesteld de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij met verstand daarop letten.
21Ik heb die profeten Jer. 14:14.niet gezonden, nochtans hebben zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans hebben zij geprofeteerd.
22Maar zo zij in Mijn raad hadden gestaan, zo zouden zij Mijn volk Mijn woorden hebben doen horen, en zouden hen afgekeerd hebben van hun bozen weg, en van de boosheid hunner handelingen.
23Ben Ik een God van nabij, spreekt de HEERE, en niet een God van verre?
24Zou zich iemand in Ps. 139:7 enz. Amos 9:2, 3.verborgene plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de HEERE; vervul Ik niet den hemel en de aarde? spreekt de HEERE.
25Ik heb gehoord, wat de profeten zeggen, die in Mijn Naam leugen profeteren, zeggende: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd.
26Hoe lang? Is er dan een droom in het hart der profeten, die de leugen profeteren? Ja, het zijn profeten van huns harten bedriegerij.
27Die daar denken om Mijn volk Mijn Naam te doen Richt. 3:7. 8:33, 34.vergeten, door hun dromen, die zij, een ieder zijn naaste, vertellen; gelijk als hun vaders Mijn Naam vergeten hebben door Baäl.
28De profeet, bij welken een droom is, die vertelle den droom; en bij welken Mijn woord is, die spreke Mijn woord waarachtiglijk; wat heeft het stro met het koren te doen? spreekt de HEERE.
29Is Mijn woord niet alzo, als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat?
30Daarom, ziet, Deut. 18:20. Jer. 14:14, 15.Ik wil aan de profeten, spreekt de HEERE, die Mijn woorden stelen, een ieder van zijn naaste;
31Ziet, Ik wil aan de profeten, spreekt de HEERE, die hun tong nemen, en spreken: Hij heeft het gesproken;
32Ziet, Ik wil aan degenen, die valse dromen profeteren, spreekt de HEERE, en vertellen die, en verleiden Mijn volk met hun leugenen en met hun Zef. 3:4.lichtvaardigheid; daar Ik hen niet gezonden, en hun niets bevolen heb, en zij dit volk gans geen nut doen, spreekt de HEERE.
33Wanneer dan dit volk, of een profeet, of priester u vragen zal, zeggende: Wat is des HEEREN last? Zo zult gij tot hen zeggen: Wat last? Dat Ik ulieden verlaten zal, spreekt de HEERE.
34En aangaande den profeet, of den priester, of het volk, dat zeggen zal: Des HEEREN last; dat Ik bezoeking zal doen over dien man en over zijn huis.
35Aldus zult gijlieden zeggen, een iegelijk tot zijn naaste, en een iegelijk tot zijn broeder: Wat heeft de HEERE geantwoord, en wat heeft de HEERE gesproken?
36Maar des HEEREN last zult gij niet meer gedenken; want een iegelijk zal zijn eigen woord een last zijn, dewijl gij verkeert de woorden van den levenden God, den HEERE der heirscharen, onzen God.
37Aldus zult gij zeggen tot den profeet: Wat heeft u de HEERE geantwoord en wat heeft de HEERE gesproken?
38Maar dewijl gij zegt: Des HEEREN last; daarom, zo zegt de HEERE: Omdat gij dit woord zegt: Des HEEREN last, daar Ik tot u gezonden heb, zeggende: Gij zult niet zeggen: Des HEEREN last;
39Daarom, ziet, Ik zal u ook ganselijk vergeten, en u, mitsgaders de stad, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, van Mijn aangezicht laten varen.
40En Ik zal u eeuwige smaadheid aandoen, en Jer. 20:11.eeuwige schande, die niet zal worden vergeten.