1Het Matt. 4:15,16; Efez. 5:14volk dat in duisternis wandelt,
zal een groot licht zien.
Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood,
over hen zal een licht schijnen.
2U hebt dit volk talrijk gemaakt;
hebt U niet de blijdschap groot gemaakt?
Zij zullen blij zijn voor Uw aangezicht,
zoals men zich verblijdt bij de oogst,
zoals men zich verheugt
wanneer men de buit verdeelt.De SV heeft hier geen vraagzin, maar een bevestigende zin: “Maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt. De versie van de HSV wordt in de KT ook genoemd. Er is overigens nog een andere mogelijkheid, die ook in de KT genoemd wordt. Ook de Masoreten noemen die in de marge van de Hebreeuwse Bijbel. In dat geval zou men het Hebreeuwse woordje “lo'”, dat “niet” betekent, moeten lezen als “lô”, dat met “voor hem” vertaald moet worden. In dat geval krijg je de tekst: “U hebt de blijdschap voor hem groot gemaakt,” wat beter in het zinsverband past.
3Want het juk van hun last,
de stok op hun schouders,
en de knuppel van hun slavendrijver
hebt U verbroken Richt. 7:22; Jes. 10:26als eens op Midiansdag.
4Ja, elke laars,
stampend met gedreun,
iedere soldatenmantel,
gewenteld in bloed,
zal verbrand worden,
voedsel voor het vuur.
5Want een Kind is ons geboren,
een Zoon is Jes. 22:22; Luk. 2:10,11; Joh. 4:10ons gegeven,
en de heerschappij rust
op Zijn schouder.
En men noemt Zijn Naam
Richt. 13:18Wonderlijk, Jes. 11:2; Jer. 23:6Raadsman,
Sterke God,
Eeuwige Vader,
Vredevorst.In de SV lezen we hier “Vader der eeuwigheid”, twee zelfstandige naamwoorden die door middel van een genitiefverbinding (der) aan elkaar gekoppeld zijn en waarbij het tweede zelfstandig naamwoord (eeuwigheid) de functie heeft van een bijvoeglijk naamwoord. Dit verschijnsel komt heel vaak voor in het Hebreeuws. Te denken valt aan de uitdrukking “berg der heiligheid”. Die wordt in de HSV overal consequent weergegeven met “heilige berg”. Dat bedoelt de uitdrukking “Vader der eeuwigheid” dus te zeggen: “Eeuwige Vader”. Ook de Statenvertalers kenden deze constructie en de bedoeling ervan, maar hebben deze niet consequent in de vertaling doorgevoerd. In bijvoorbeeld Jesaja 27:13 is dit wél gebeurd: “op den heiligen berg te Jeruzalem.” De Kanttekening hierbij luidt: “Hebr.: op den berg der heiligheid.” De herzieners hebben deze grammaticale constructie overal consequent doorgevoerd.
6Aan de uitbreiding van deze heerschappij
en aan de vrede zal geen einde komen
op de troon van David
en over zijn koninkrijk,
om het te grondvesten
en het te ondersteunen
door recht en gerechtigheid,
van nu aan tot in eeuwigheid.
De 2 Kon. 19:31; Jes. 37:32na-ijver van de HEERE van de legermachten
zal dit doen.
De toorn van God over Manasse en Efraïm
7De Heere heeft een woord gezonden in Jakob,
en het is gevallen in Israël.
8En heel dit volk zal het weten,
Efraïm en de inwoners van Samaria,
die in hoogmoed en in trots9:8 trots - Letterlijk: grootheid van hart. zeggen:
9Bakstenen muren zijn gevallen, maar wij zullen ze weer opbouwen met gehouwen stenen.
Wilde vijgenbomen zijn geveld, wij zullen er ceders voor in de plaats zetten.
10Want de HEERE zal de tegenstanders van Rezin tegen hem opzetten
en Hij zal zijn vijanden ophitsen:
11de Syriërs vanuit het oosten en de Filistijnen vanuit het westen,
zodat zij Israël verslinden met heel hun mond.
Jes. 5:25; 10:4Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af;
nog is Zijn hand tegen hen uitgestrekt.
12Want het volk bekeert zich niet tot Hem Die het slaat,
en de HEERE van de legermachten zoeken zij niet.
13Daarom zal de HEERE van Israël kop en staart,
palmtak en riet, op één dag afsnijden.
14De oudste en aanzienlijke: zij zijn de kop,
en de leugen onderwijzende profeet: hij is de staart.
15Want de leiders van dit volk zijn misleiders:
wie door hen worden geleid, worden in verwarring gebracht.
16Daarom zal de Heere Zich niet verblijden over hun jongemannen,
en zal Hij Zich niet ontfermen over hun wezen en hun weduwen,
want zij zijn allen Jes. 10:6huichelaars en kwaaddoeners
en elke mond spreekt dwaasheid.
Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af;
nog is Zijn hand tegen hen uitgestrekt.
17Want Jes. 5:24; 24:6de goddeloosheid brandt als vuur,
verteert dorens en distels,
steekt het struikgewas in het woud aan,
en ze gaan op in een wolk van rook.
18Door de verbolgenheid van de HEERE van de legermachten zal het land zwartgeblakerd worden
en het volk zal als voedsel worden voor het vuur.
De een zal de ander niet sparen.
19Hapt men naar rechts, toch lijdt men honger;
eet men naar links, toch wordt men niet verzadigd.
Eenieder zal het vlees van zijn eigen arm eten:
20Manasse van Efraïm, Efraïm van Manasse;
en die samen zijn tegen Juda.
Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af;
nog is Zijn hand tegen hen uitgestrekt.
9
Voorzegging van het Messiaanse rijk
1Het Matt. 4:15, 16. Efez. 5:14.volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen.
2Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen nochtans blijde wezen voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is, wanneer men de buit uitdeelt.
3Want het juk van hun last, en den stok hunner schouders, en den staf desgenen, die hen dreef, hebt Gij verbroken, Richt. 7:22. Jes. 10:26.gelijk ten dage der Midianieten;
4Toen de ganse strijd dergenen, die streden, met gedruis geschiedde, en de klederen in het bloed gewenteld en verbrand werden, tot een voedsel des vuurs.
5Want een Kind is ons geboren, een Zoon is Jes. 22:22. Luk. 2:10, 11. Joh. 4:10.ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Jes. 11:2. Jer. 23:6.Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst;
6Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De 2 Kon. 19:31. Jes. 37:32.ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen.
Bedreigingen tegen het koninkrijk van Israël
7De Heere heeft een woord gezonden in Jakob, en het is gevallen in Israël.
8En al dit volk zal het gewaar worden, Efraïm en de inwoner van Samaria; in hoogmoed en grootsheid des harten, zeggende:
9De tichelstenen zijn gevallen, maar met uitgehouwen stenen zullen wij wederom bouwen; de wilde vijgebomen zijn afgehouwen, maar wij zullen ze in cederen veranderen;
10Want de HEERE zal Rezins tegenpartijders tegen hem verheffen, en Hij zal zijn vijanden samen vermengen:
11De Syriërs van voren, en de Filistijnen van achteren, dat zij Israël opeten met vollen mond. Jes. 5:25. 10:4.Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
12Want dit volk keert zich niet tot Dien, Die het slaat, en den HEERE der heirscharen zoeken zij niet.
13Daarom zal de HEERE afhouwen uit Israël den kop en den staart, den tak en de bieze, op één dag.
14(De oude en aanzienlijke, die is de kop; maar de profeet, die valsheid leert, die is de staart.)
15Want de leiders dezes volks zijn verleiders, en die van hen geleid worden, worden ingeslokt.
16Daarom zal zich de Heere niet verblijden over hun jongelingen, en hunner wezen en hunner weduwen zal Hij zich niet ontfermen, want zij zijn allen te zamen Jes. 10:6.huichelaars en boosdoeners, en alle mond spreekt dwaasheid. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
17Want Jes. 5:24. 24:6.de goddeloosheid brandt als vuur, doornen en distelen zal zij verteren, en zal aansteken de verwarde struiken des wouds, die zich verheven hebben als de verheffing des rooks.
18Vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, zal het land verduisterd worden; en het volk zal zijn als een voedsel des vuurs: de een zal den ander niet verschonen.
19Zo hij ter rechterhand snijdt, zal hij toch hongeren, en zo hij ter linkerhand eet, zal hij toch niet verzadigd worden; een iegelijk zal het vlees zijns arms eten;
20Manasse Efraïm, en Efraïm Manasse, en zij zullen te zamen tegen Juda zijn. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.