Opschrift
1Het visioen van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij gezien heeft over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, koningen van Juda.
De rechtszaak van God tegen Zijn volk
2Deut. 32:1Luister, hemel,
neem ter ore, aarde!
Want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien,
maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen.
3Een rund kent zijn bezitter
en een ezel de kribbe van zijn eigenaar,
maar Israël heeft geen kennis,
Mijn volk heeft geen inzicht.
4Wee het Ps. 78:8; Jes. 57:3zondige volk,
volk van zware ongerechtigheid,
nageslacht van kwaaddoeners,
kinderen die verderf aanrichten!
Zij hebben de HEERE verlaten,
de Heilige van Israël verworpen,
zij zijn vervreemd, van achter Hem vandaan.
5Waarom wilt u nog meer geslagen worden?
2 Kron. 28:22; Jer. 2:30U gaat gewoon door met uw afvalligheid.
Heel het hoofd is ziek,
en heel het hart is afgemat.
6Vanaf de voetzool tot het hoofd toe
is er geen gezonde plek aan:
wonden en striemen
en gapende wonden,
niet uitgedrukt, niet verbonden,
en niet met olie verzacht.
7Deut. 28:51,52; Jes. 5:5Uw land is een woestenij,
uw steden zijn met vuur verbrand,
uw bouwland – voor uw ogen
eten vreemden het op;
het is een woestenij, als door vreemden ondersteboven gekeerd.
8De dochter van Sion is overgebleven
als een hutje in een wijngaard,
als een nachthutje op een komkommerveld,
als een belegerde stad.
9Jes. 17:6; 24:6; 30:17; Rom. 9:29Als de HEERE van de legermachten
ons niet een gering aantal ontkomenen had overgelaten,
als Gen. 19:24Sodom zouden wij geworden zijn;
wij zouden Gomorra gelijk geworden zijn.
10Hoor het woord van de HEERE,
leiders van Sodom!
Neem de wet van onze God ter ore,
volk van Gomorra!
11Waartoe dienen voor Mij uw vele offers?
zegt de HEERE.
Ps. 50:8,9; Spr. 15:8; 21:27; Jes. 66:3; Jer. 6:20; Amos 5:22Ik heb genoeg van de brandoffers van rammen
en het vet van gemest vee;
en in het bloed van jonge stieren, lammeren of bokken
vind Ik geen vreugde.
12Wanneer u komt om voor Mijn aangezicht te verschijnen –
wie heeft dit van u1:12 van u - Letterlijk: van uw hand. gevraagd,
dit platlopen van Mijn voorhoven?
13Breng niet langer nutteloze offers.
Het reukwerk is Mij een gruwel.
Nieuwemaansdag en sabbat, het bijeenroepen van samenkomsten:
Ik verdraag het niet; het is onrecht, zelfs de bijzondere samenkomsten.
14Uw nieuwemaansdagen, uw feestdagen
haat Ik met heel Mijn ziel;
ze zijn Mij tot last;
Ik ben het moe om ze te dragen.
15En Spr. 1:28wanneer u uw handen uitspreidt,
verberg Ik Mijn ogen voor u;
ook wanneer u uw gebed vermeerdert,
luister Ik niet:
uw handen zitten vol bloed.
16Was u, reinig u!
Doe uw slechte daden
van voor Mijn ogen weg!
Ps. 34:15; 37:27; Amos 5:15; Rom. 12:9Houd op met kwaad doen,
17leer goed te doen,
zoek het recht!
Help de verdrukte,
doe de wees recht,
bepleit de rechtszaak van de weduwe!
18Kom nu, laten wij samen een rechtszaak voeren,
zegt de HEERE.
Ps. 51:9Al waren uw zonden als scharlaken,
ze zullen wit worden als sneeuw;
al waren ze rood als karmozijn,
ze zullen worden als witte wol.
19Als u gewillig bent en luistert,
zult u het goede van het land eten,
20maar als u weigert en ongehoorzaam bent,
zult u door het zwaard gegeten worden;
want de mond van de HEERE heeft gesproken.
Het oordeel over Jeruzalem
21Hoe is de trouwe stad
tot een hoer geworden!
Vol recht was zij,
gerechtigheid overnachtte in haar,
maar nu – moordenaars!
22Uw Ezech. 22:18,19zilver is tot schuim geworden,
Hos. 4:18uw wijn is vermengd met water.
23Uw vorsten zijn opstandig
en metgezellen van dieven.
Ieder van hen houdt van geschenken,
zij jagen wederdiensten Jer. 5:28; Zach. 7:10na.
De wees doen zij geen recht,
en de rechtszaak van de weduwe raakt hen niet.
24Daarom spreekt de Heere,
de HEERE van de legermachten,
de Machtige van Israël:
Wee u! Deut. 28:63Ik zal troost halen bij Mijn tegenstanders,
Ik zal Mij wreken op Mijn vijanden.
25Ik zal Mij1:25 Mij - Letterlijk: Mijn hand. tegen u keren,
Jer. 6:29; Mal. 3:3Ik zal uw schuim als met loog uitzuiveren
en Ik zal al uw tin wegnemen.
26Ik zal uw rechters teruggeven als vroeger,
en uw raadslieden als in het begin.
Daarna zult u genoemd worden:
stad van de gerechtigheid, trouwe stad.
27Sion zal door recht verlost worden,
en wie van haar zich bekeren, door gerechtigheid.
28Job 31:3; Ps. 1:6; 5:6; 73:27; 92:10; 104:35Maar er zullen rampen1:28 rampen - Letterlijk: een breuk. zijn voor zowel overtreders als zondaars;
wie de HEERE verlaten, zullen omkomen.
29Want zij zullen beschaamd worden vanwege de eiken
die u begeerd hebt,
en u zult rood worden van schaamte over de tuinen
die u uitgekozen hebt.
30Want u zult zijn
als een eik waarvan de bladeren verwelken,
en als een tuin die geen water heeft.
31En de sterke zal tot vlasafval worden
en wie het bewerkt, tot een vonk;
die twee zullen samen verbranden,
en niemand zal er blussen.
1
Oordeel over het zondige volk Israël
1Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkía, de koningen van Juda.
2Deut. 32:1.Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden.
3Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet.
4Wee het Ps. 78:8. Jes. 57:3.zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts.
5Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? 2 Kron. 28:22. Jer. 2:30.Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat.
6Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht.
7Deut. 28:51, 52. Jes. 5:5.Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden.
8En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad.
9Jes. 17:6. 24:6. 30:17. Rom. 9:29.Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Gen. 19:24.Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden.
Opwekking tot waarachtige bekering
10Hoort des HEEREN woord, gij oversten van Sódom! neemt ter ore de wet onzes Gods, gij volk van Gomórra!
11Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ps. 50:8, 9. Spr. 15:8. 21:27. Jes. 66:3. Jer. 6:20. Amos 5:22.Ik ben zat van de brandoffers der rammen, en het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken.
12Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij Mijn voorhoven betreden zoudt?
13Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden, en sabbatten, en het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen.
14Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden, die te dragen.
15En Spr. 1:28.als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed.
16Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, Ps. 34:15. 37:27. Amos 5:15. Rom. 12:9.laat af van kwaad te doen.
17Leert goed te doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe.
18Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; Ps. 51:9.al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.
19Indien gijlieden willig zijt en hoort, zo zult gij het goede dezes lands eten;
20Maar indien gij weigert, en wederspannig zijt, zo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de mond des HEEREN heeft het gesproken.
21Hoe is de getrouwe stad tot een hoer geworden! Zij was vol recht, gerechtigheid herbergde daarin, maar nu doodslagers.
22Uw Ezech. 22:18, 19.zilver is geworden tot schuim; Hos. 4:18.uw wijn is vermengd met water.
23Uw vorsten zijn afvalligen, en metgezellen der dieven, een ieder van hen heeft de geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen Jer. 5:28. Zach. 7:10.na; den wezen doen zij geen recht, en de twistzaak der weduwe komt voor hen niet.
24Daarom spreekt de Heere, HEERE der heirscharen, de Machtige Israëls: O wee! Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders. Deut. 28:63.Ik zal Mij wreken van Mijn vijanden.
25En Ik zal Mijn hand tegen u keren, en Jer. 6:29. Mal. 3:3.Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen.
26En Ik zal u uw rechters wedergeven, als in het eerste, en uw raadslieden als in den beginne; daarna zult gij een stad der gerechtigheid, een getrouwe stad, genoemd worden.
27Sion zal door recht verlost worden, en haar wederkerenden door gerechtigheid.
28Job 31:3. Ps. 1:6. 5:6. 73:27. 92:10. 104:35.Maar er zal verbreking zijn der overtreders, en der zondaars te zamen; en die den HEERE verlaten, zullen omkomen.
29Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden, om der hoven wil, die gij verkoren hebt.
30Want gij zult zijn als een eik, welks bladeren afvallen, en als een hof, die geen water heeft.
31En de sterke zal wezen tot grof vlas, en zijn werkmeester tot een vonk, en zij zullen beiden te zamen branden, en er zal geen uitblusser wezen.