Wee de trotse kroon
1Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm,
en een verwelkende bloem, een schitterend sieraad
op het hoofd van de vruchtbare vallei van hen die geveld zijn door de wijn.
2Zie, de Heere heeft iemand die sterk en machtig is
als een hagelstorm, een storm van verderf.
Zoals een vloed van geweldige, alles wegspoelende wateren
werpt hij ze hardhandig28:2 hardhandig - Letterlijk: met de hand. ter aarde.
3Met voeten zal vertrapt worden
de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm.
4En de verwelkende bloem van zijn schitterend sieraad
op het hoofd van de vruchtbare vallei
zal zijn als een vroege vijg vóór de zomer:
als iemand die ziet,
slokt hij die meteen op uit zijn hand.
5Op die dag zal de HEERE van de legermachten
tot een schitterende kroon en sierlijke krans zijn voor het overblijfsel van Zijn volk,
6tot een geest van het recht voor wie zit om recht te spreken,
en tot een kracht voor wie de strijd terugdringt naar de poort.
Tegen de leiders van Jeruzalem
7Jes. 5:11Ook dezen hier zwalken van wijn,
dwalen rond door sterkedrank.
Priester en profeet zwalken door sterkedrank.
Zij zijn opgeslokt door de wijn,
zij dwalen rond door de sterkedrank.
Zij zwalken bij het uitleggen van het visioen,
zij struikelen tijdens hun gerechtelijke uitspraak.
8Ja, alle tafels zitten vol walgelijk braaksel,
geen plek is schoon.
9Wie kan Hij dan de kennis bijbrengen?
Wie kan Hij dan het gehoorde doen begrijpen?
Wie net van de moedermelk af zijn,
wie net van de borst zijn afgehaald?
10Want het is gebod op gebod, gebod op gebod,
regel op regel, regel op regel,
hier een beetje,
daar een beetje.
11Ja, met belachelijke klanken
en in een 1 Kor. 14:21andere taal
zal Hij tot dit volk spreken,
12tegen wie Hij zei:
Dit is de rust,
geef de vermoeide rust,
en dit is de verademing –
maar zij wilden niet luisteren.
13Daarom zal voor hen het woord van de HEERE zijn:
gebod op gebod, gebod op gebod,
regel op regel, regel op regel,
hier een beetje,
daar een beetje,
2 Kor. 2:16zodat zij, als zij weggaan, achterovervallen,
verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden.
14Daarom, hoor het woord van de HEERE,
u, spotters,28:14 spotters - Letterlijk: mannen van spotternij.
u, heersers over dit volk
dat in Jeruzalem is!
15Omdat u zegt: Wij hebben
een verbond gesloten met de dood,
en met het rijk van de dood
zijn wij een verdrag aangegaan,
wanneer de alles wegspoelende gesel voorbijtrekt,
komt hij niet bij ons,
want van de leugen hebben wij ons toevluchtsoord gemaakt
en in het bedrog hebben wij ons verborgen,In de SV is dit begrip met “hel” vertaald. Op het eerste gezicht lijkt “het rijk van de dood” daar een sterke afzwakking van te zijn. Dit is echter niet het geval. Allereerst is het bepaald niet zo dat “hel” overal vervangen is door “rijk van de dood”. Er zijn drie begrippen in de Bijbel die door de Statenvertaling weergegeven worden met “hel”. Het betreft de woorden “she'ol” in het Oude Testament en de woorden “hades” en “gehenna” in het Nieuwe Testament. Wie de Statenvertaling erbij houdt - met de Kanttekeningen (!) - en bijvoorbeeld met de concordantie van Trommius alle plaatsen doorneemt waar in het Hebreeuws het woord “she'ol” staat, zal merken dat de Statenvertaling hier verre van consequent is geweest. Het woord komt maar liefst 65 keer voor in het Oude Testament. Naar believen wordt de ene keer voor “graf” en de andere keer voor “hel” gekozen. Ging het om een gelovige, zoals Jakob, dan werd het “graf”. Ging het om een ongelovige, dan werd het “hel”. Maar meestal loopt het helemaal door elkaar hen, en wordt, wanneer er voor “hel” is gekozen, in de Kanttekeningen vermeldt dat hier “graf” eigenlijk bedoeld wordt. Dat is niet wenselijk. Het gaat in het Oude Testament maar om één enkel begrip en dat moet je proberen zo consistent mogelijk te vertalen. Andere vertalingen hebben “dodenrijk”, maar dat hebben de herzieners willen vermijden. “Dodenrijk” roept immers associaties op met de klassieke mythologie. Wel maakt de Bijbelschrijver bijvoorbeeld in Ezechiël 32 heel onbekommerd gebruik van beelden en voorstellingen die we ook bij de volken rondom Israël vinden. Met name in gedeelten van Jesaja en Ezechiël. In de HSV is het woord “she'ol” in het Oude Testament meestal vertaald met “graf”. Wel met die kanttekening dat we het woord “graf” hier wel in meer abstracte zin bedoelen als “de plaats waar de doden zich bevinden” en niet als “de plaats waar iemand begraven ligt”. Op een aantal plaatsen, met name daar waar een duidelijk contrast met het woord “hemel” is (zoals Job 11:8, Psalm 139:8), of waar daadwerkelijk de hel wordt aangeduid, is gekozen voor “hel” (Deuteronomium 32:22). Een enkele keer (6 x in het Oude Testament) roept het gebruik van “graf” óók misverstanden op, zoals in Jesaja 14 en Ezechiël 32. Daarom is daar gekozen voor “rijk van de dood”. Deze keus heeft dus niet te maken met afzwakking of het minder ernstig nemen van de hel, maar alleen omdat “graf” of “hel” hier meer vragen oproept dan duidelijkheid verschaft.
16daarom, zo zegt
de Heere HEERE:
Zie, Ps. 118:22; Matt. 21:42; Hand. 4:11; Rom. 9:33; 10:11; Efez. 2:20; 1 Petr. 2:6,7,8Ik leg in Sion een steen ten grondslag,
een beproefde steen,
een kostbare hoeksteen, die vast gegrondvest is.
Wie gelooft, zal zich niet weghaasten.Dit is een van de plaatsen waar de SV een onjuiste interpretatie van de grondtekst heeft. De statenvertalers proberen uit alle macht dit vers te verenigen met het citaat in het Nieuwe Testament (Romeinen 9:33). Onderzoek heeft echter duidelijk gemaakt dat de vertalers van de Septuaginta (de vertaling van het Oude Testament die door Paulus aangehaald wordt) hier naar alle waarschijnlijkheid een andere Hebreeuwse tekst voor zich hadden. Het is dus beter om Romeinen 9:33 hier los te laten en het Hebreeuwse grondwoord binnen zijn context te vertalen. De betekenis is dan dat de mensen niet hoeven weg te vluchten voor het komende gevaar maar rustig kunnen blijven waar ze zijn.
17Ik stel het recht tot meetlint,
en de gerechtigheid tot paslood.
De hagel zal het toevluchtsoord van de leugen wegvagen,
het water zal de schuilplaats overspoelen.
18Dan zal uw verbond met de dood tenietgedaan worden,
uw verdrag met het rijk van de dood zal geen stand houden.
Trekt de alles wegspoelende gesel voorbij,
dan zult u door hem afgeranseld28:18 afgeranseld - Letterlijk: vertrapt. worden.{ISA 14:9}
19Zo dikwijls als hij voorbijtrekt,
zal hij u grijpen;
ja, ochtend na ochtend zal hij voorbijtrekken,
bij dag en bij nacht.
Het zal gebeuren dat het begrijpen van het bericht
slechts beroering teweeg zal brengen.
20Want het bed zal te kort zijn om zich erop uit te strekken,
en de deken te smal om zich erin te wikkelen.
21Want de HEERE zal opstaan zoals op de berg Perazim.
Hij zal woeden, zoals in het dal van Gibeon,
om Zijn werk te doen
– vreemd zal Zijn werk zijn –
en om Zijn daad te verrichten
– ongewoon zal Zijn daad zijn.
22Nu dan, spot niet,
anders zullen uw boeien nog strakker aangehaald worden;
want een vernietigend einde – en het is vast besloten, heb ik gehoord
van de Heere, de HEERE van de legermachten – komt over heel het land.
Het werk van de HEERE is wijs
23Neem ter ore en luister naar mijn stem,
sla er acht op en luister naar mijn woorden!
24Ploegt de ploeger heel de dag door om te zaaien?
Blijft hij zijn land altijd maar openleggen en eggen?
25Is het niet zo: heeft hij de bovenlaag ervan geëffend,
dan strooit hij wikke uit, zaait er komijn op,
en zet tarwe op rij, gerst per vak,
en spelt aan de rand?
26Zijn God onderwijst hem
over de juiste wijze. Hij onderwijst hem.
27Want men dorst wikke toch niet met een dorsslede,
en rolt over komijn toch geen wagenwiel?
Maar wikke wordt uitgeklopt met een stok,
en komijn met een staak.
28Broodkoren moet wel fijngemaakt worden,
maar hij dorst en dorst
het niet voor altijd door;
hij plet het niet met zijn wagenwiel,
met zijn paarden verpulvert hij het niet.
29Ook dit gaat uit van de HEERE van de legermachten.
Hij is wonderbaar van raad, Hij Jer. 32:19is groot in wijsheid.
28
Gericht over Efraïm en Juda
1Wee de hovaardige kroon der dronkenen van Efraïm, welks heerlijk sieraad is een afvallende bloem, die daar is op het hoofd der zeer vette vallei, der geslagenen van den wijn.
2Ziet, de Heere heeft een sterke en machtige, er is gelijk een hagelvloed, een poort des verderfs; gelijk een vloed der sterke wateren; die overvloeien, zal hij ze ter aarde nederwerpen met de hand.
3De hovaardige kronen der dronkenen van Efraïm zullen met voeten vertreden worden.
4En de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads, die op het hoofd der zeer vette vallei is, zal zijn gelijk een vroegrijpe vrucht voor den zomer, welke, wanneer ze iemand ziet, terwijl zij nog in zijn hand is, slokt hij ze op.
5Te dien dage zal de HEERE der heirscharen tot een heerlijke Kroon en tot een sierlijken Krans zijn den overgeblevenen Zijns volks;
6En tot een Geest des oordeels dien, die ten oordeel zit, en tot een sterkte dengenen, die den strijd afkeren tot de poort toe.
7En Jes. 5:11.ook dwalen dezen van den wijn, en zij dolen van den sterken drank; de priester en de profeet dwalen van den sterken drank; zij zijn verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank; zij dwalen in het gezicht; zij waggelen in het gericht.
8Want alle tafels zijn vol van uitspuwsel en van drek, zodat er geen plaats schoon is.
9Wien zou Hij dan de kennis leren, en wien zou Hij het gehoorde te verstaan geven? Den gespeenden van de melk, den afgetrokkenen van de borsten?
10Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig.
11Daarom zal Hij door belachelijke lippen, en door een 1 Kor. 14:21.andere tong tot dit volk spreken;
12Tot dewelken Hij gezegd heeft: Dit is de rust, geeft den moeden rust, en dit is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen.
13Zo zal hun het woord des HEEREN zijn; gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig; 2 Kor. 2:16.opdat zij heengaan, en achterwaarts vallen, en verbreken, en verstrikt en gevangen worden.
14Daarom, hoort des HEEREN woord, gij bespotters, gij heersers over dit volk, dat te Jeruzalem is!
15Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond met den dood gemaakt, en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld, en onder de valsheid hebben wij ons verborgen.
De kostbare Hoeksteen
16Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ps. 118:22. Matt. 21:42. Hand. 4:11. Rom. 9:33. 10:11. Efez. 2:20. 1 Petr. 2:6, 7, 8.Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten.
17En Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer, en de gerechtigheid naar het paslood; en de hagel zal de toevlucht der leugen wegvagen, en de wateren zullen de schuilplaats overlopen.
18En ulieder verbond met den dood zal te niet worden, en uw voorzichtig verdrag met de hel zal niet bestaan; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, dan zult gijlieden van denzelven vertreden worden.
19Van den tijd af, als hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want allen morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht; en het zal geschieden, dat het gerucht te verstaan, enkel beroering wezen zal.
20Want het bed zal korter zijn, dan dat men zich daarop uitstrekken kunne; en het deksel zal te smal wezen, als men zich daaronder voegt.
21Want de HEERE zal Zich opmaken, gelijk op den berg Perázim, Hij zal beroerd zijn, gelijk in het dal van Gibeon, om Zijn werk te doen, Zijn werk zal vreemd zijn; en om Zijn daad te doen, Zijn daad zal vreemd zijn!
22Nu dan, drijft den spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden; want ik heb van den Heere HEERE der heirscharen gehoord een verdelging, ja, een, die vast besloten is over het ganse land.
Gelijkenis van den landman
23Neemt ter ore en hoort mijn stem, merkt op en hoort mijn rede!
24Ploegt de ploeger den gehelen dag om te zaaien? Opent en egt hij zijn land den gehelen dag?
25Is het niet alzo? Wanneer hij het bovenste van hetzelve effen gemaakt heeft, dan strooit hij wikken, en spreidt komijn, of hij werpt er van de beste tarwe in, of uitgelezen gerst, of spelt, elk aan zijn plaats.
26En zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert hem.
27Want men dorst de wikken niet met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken slaat men uit met een staf, en het komijn met een stok;
28Het broodkoren moet verbrijzeld worden, maar hij dorst het niet geduriglijk dorsende; noch hij breekt het met het wiel zijn wagens, noch hij verbrijzelt het met zijn paarden.
29Zulks komt ook voort van den HEERE der heirscharen; Hij is wonderlijk van raad, Hij Jer. 32:19.is groot van daad.