Jesaja 33
Het boek van de profeet Jesaja

HSV

God staat op om Jeruzalem te verlossen

1Wee u, verwoester, u die zelf niet verwoest bent,

en u die trouweloos handelt, al heeft men tegenover u niet trouweloos gehandeld.

Hebt u het verwoesten voltooid, dan zult u zelf verwoest worden;

bent u gereed met trouweloos handelen, dan zal men tegen u trouweloos handelen.

2HEERE, wees ons genadig, op U hebben wij gewacht.

Wees elke morgen hun arm;

ja, ons heil in tijd van benauwdheid.

3Voor het daverend geluid33:3 daverend geluid - Letterlijk: het geluid van het rumoer. zullen de volken vluchten;

als U Zich verhoogt, zullen de heidenvolken overal verspreid worden.

4Dan zal uw buit verzameld worden, zoals zwermsprinkhanen zich verzamelen;

zoals sprinkhanen erop afstormen, stormt men erop af.

5De HEERE is hoogverheven, want Hij woont in de hoogte.

Hij heeft Sion vervuld met recht en gerechtigheid.

6Hij zal zijn de vastheid van uw tijden,

een rijkdom aan heil, wijsheid en kennis;

de vreze des HEEREN zal zijn schat zijn.

7Zie, hun allersterksten schreeuwen het uit daarbuiten,

de vredeboden wenen bitter.

8De gebaande wegen zijn verlaten,

de gebruiker van de weg ontbreekt.

Hij verbreekt het verbond, hij versmaadt de getuigen,33:8 de getuigen - Volgens een van de Dode-Zeerollen; SV: de steden.

hij acht geen sterveling.

9Het land treurt, verkommert.

De Libanon staat beschaamd, hij is verwelkt,

Saron is geworden als de Vlakte,

en Basan en Karmel schudden hun bladeren af.

10Nu zal Ik opstaan, zegt de HEERE,

nu zal Ik verhoogd worden,

nu zal Ik verheven worden.

11U gaat zwanger van stro, u zult stoppels baren;

uw adem is een vuur dat u verteren zal.

12De volken zullen verbrande kalk worden,

als afgekapte dorens zullen zij met vuur verbrand worden.

13Hoor, u die ver weg bent, wat Ik heb gedaan,

en u die dichtbij bent, erken Mijn macht!

14De zondaars in Sion zijn angstig,

huiver heeft de huichelaars aangegrepen:

Wie onder ons kan verblijven bij een verterend vuur?

Wie onder ons kan verblijven bij een eeuwige gloed?

15Ps. 15:2; 24:3Hij die wandelt in gerechtigheid en billijk spreekt,

die winstbejag door afpersing verwerpt,

die zijn handen afwerend schudt om geen geschenken aan te nemen,

die zijn oor dichtstopt om niet van bloedvergieten te horen,

die zijn ogen sluit om het kwaad niet te zien –

16die zal wonen op de hoogten;

bergvestingen op de rotsen zullen zijn veilige vesting zijn,

zijn brood wordt hem gegeven, van water is hij verzekerd.

17Uw ogen zullen de Koning aanschouwen in Zijn schoonheid.

Ze zullen een wijd uitgestrekt land zien.

18Uw hart zal de verschrikking overdenken:

Waar is de schrijver? Waar is de betaalmeester?

Waar is hij die de torens telt?

19Het onbeschaamde volk zult u niet meer zien,

het volk met zo'n onbegrijpelijke taal dat je het niet begrijpen kunt,

met die bespottelijke tongval; het is niet te verstaan.

20Aanschouw Sion, de stad van onze samenkomsten.

Uw ogen zullen Jeruzalem zien,

een veilige woonplaats, Ps. 46:6; 125:1,2een tent die niet afgebroken zal worden,

waarvan de pinnen voor altijd niet uitgetrokken zullen worden

en waarvan geen enkel touw gebroken zal worden.

21Want de HEERE zal daar in Zijn macht bij ons zijn.

Het zal een plaats van rivieren, van brede33:21 brede - Letterlijk: wijd van handen. stromen zijn.

Geen roeiboot zal erop varen,

geen statig schip zal er passeren.

22De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever,

de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen.

23Uw touwen hangen slap,

ze houden hun mast niet op zijn plaats,

ze spannen het zeil niet uit.

Dan wordt er een rijke buit verdeeld,

zelfs verlamden roven buit.

24Geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek.

Want het volk dat daar woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben ontvangen.

33

De ondergang der vijanden beloofd

1Wee u, gij verwoester, die niet verwoest zijt, en gij, die trouwelooslijk handelt, waar men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft! Als gij het verwoesten zult volbracht hebben, zult gij verwoest worden; als gij het trouweloos handelen zult voleind hebben, zal men trouwelooslijk tegen u handelen.

2HEERE, wees ons genadig, wij hebben op U gewacht; wees hun arm allen morgen, daartoe onze behoudenis ten tijde der benauwdheid.

3Van het geluid des rumoers zullen de volken wegvlieden; van Uw verhoging zullen de heidenen verstrooid worden.

4Dan zal ulieder buit verzameld worden, gelijk de kevers verzameld worden; men zal daarin ginds en weder huppelen, gelijk de sprinkhanen ginds en weder huppelen.

5De HEERE is verheven, want Hij woont in de hoogte; Hij heeft Sion vervuld met gericht en gerechtigheid.

6En het zal geschieden, dat de vastigheid uwer tijden, de sterkte van uw behoudenissen zal zijn wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal zijn schat zijn.

7Ziet, hun allersterksten roepen daar buiten; de boden des vredes wenen bitterlijk.

8De gebaande wegen zijn verwoest, die door de paden gaat, houdt op; hij vernietigt het verbond, hij veracht de steden, hij acht geen mens.

9Het land treurt, het kweelt; de Libanon schaamt zich, hij verwelkt; Saron is geworden als een woestijn; zo Basan als Karmel zijn geschud.

10Nu zal Ik opstaan, zegt de HEERE, nu zal Ik verhoogd worden, nu zal Ik verheven worden.

11Gijlieden gaat met stro zwanger, gij zult stoppelen baren; uw geest zal u als vuur verslinden.

12En de volken zullen zijn als de verbrandingen des kalks; als afgehouwen doornen zullen zij met het vuur verbrand worden.

13Hoort gijlieden, die verre zijt, wat Ik gedaan heb; en gijlieden, die nabij zijt, bekent Mijn macht!

14De zondaren te Sion zijn verschrikt; beving heeft de huichelaren aangegrepen; zij zeggen: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij een eeuwigen gloed wonen kan?

15Ps. 15:2. 24:3.Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt, dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt, dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit; dat hij het kwade niet aanzie;

16Die zal in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zijn wateren zijn gewis.

17Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid; zij zullen een ver gelegen land zien.

18Uw hart zal de verschrikking overdenken, zeggende: Waar is de schrijver? Waar is de betaalsheer? Waar is hij, die de torens telt?

19Gij zult niet meer dat stuurse volk zien, het volk, dat zo diep van spraak is, dat men het niet horen kan, van belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan.

20Schouw Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, Ps. 46:6. 125:1, 2.een tent, die niet ter neder geworpen zal worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen verscheurd worden.

21Maar de HEERE zal aldaar bij ons heerlijk zijn, het zal zijn een plaats van rivieren, van wijde stromen; geen roeischuit zal daar doorvaren, en geen treffelijk schip zal daar overvaren.

22Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning. Hij zal ons behouden.

23Uw touwen zijn slap geworden, zij zullen hun mastboom niet kunnen recht stijf houden, zij zullen het zeil niet uitspannen; dan zal de roof van een overvloedigen buit uitgedeeld worden, zelfs zullen de lammen den roof roven.

24En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.