1Och, dat U de hemel zou openscheuren, dat U zou neerdalen,
dat de bergen voor Uw aangezicht zouden wegsmelten,
2zoals vuur kreupelhout aansteekt,
en vuur het water laat opborrelen,
om Uw Naam aan Uw tegenstanders bekend te maken!
Laat zo de heidenvolken voor Uw aangezicht sidderen.
3Toen U ontzagwekkende dingen deed, die wij niet verwachtten,
daalde U neer; voor Uw aangezicht smolten de bergen weg.Vreselijk vs. ontzagwekkend: In de SV vinden we hier het woord vreselijk. Op het eerste gezicht lijkt het dat het ontzagwekkend van de HSV een stuk zwakker is. Toch is dat niet terecht. Het woordje vreselijk had in de tijd van de Statenvertaling een heel andere betekenis dan nu. Het betekende letterlijk: iets om te vrezen, iets om ontzag voor te hebben. Tegenwoordig heeft het echter een uiterst negatieve betekenis die hier niet past.
4Ja, van oude tijden af heeft men het Ps. 31:19,20; 1 Kor. 2:9niet gehoord,
men heeft het niet ter ore genomen
en geen oog heeft het gezien, behalve U, o God,
wat Hij doen zal voor wie op Hem wacht.
5U ontmoet wie zich in U verblijdt, wie gerechtigheid doet,
wie op Uw wegen aan U blijven denken.
Zie, Ú was zeer toornig, want wij hadden gezondigd.
Maar in deze wegen is de eeuwigheid en zouden wij verlost zijn geweest.
6Echter, wij zijn allen als een onreine,
al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed
Ps. 90:5,6wij allen vallen af als een blad
en onze misdaden voeren ons weg als de wind.
7Er is niemand die Uw Naam aanroept,
die zich beijvert om U vast te grijpen,
want U verbergt Uw aangezicht voor ons
en U doet ons wegkwijnen in de greep van onze ongerechtigheden.
8Maar nu, HEERE, U bent onze Vader!
Wij zijn het leem en U bent onze Pottenbakker:
wij zijn allen het werk van Uw handen.
9HEERE, wees niet al te vertoornd
en Ps. 79:8denk niet voor eeuwig aan de ongerechtigheid.
Zie, aanschouw toch, wij allen zijn Uw volk.
10Uw heilige steden zijn een woestijn geworden.
Sion is een woestijn geworden,
Jeruzalem een woestenij.
11Ons heilig, luisterrijk huis,
waarin onze vaderen U prezen,
is met vuur verbrand;
alles wat ons dierbaar was, is tot een puinhoop geworden.
12HEERE, zou U Zich om al deze dingen inhouden?
Zou U zwijgen en ons al te zeer neerdrukken?
64
1Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten;
2Gelijk een smeltvuur brandt, en het vuur de wateren doet opbobbelen, om Uw Naam aan Uw wederpartijders bekend te maken! Laat alzo de heidenen voor Uw aangezicht beven.
3Toen Gij vreselijke dingen deedt, die wij niet verwachtten; Gij kwaamt neder, van Uw aangezicht vervloten de bergen.
4Ja, van ouds heeft men het Ps. 31:19, 20. 1 Kor. 2:9.niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God! wat Hij doen zal dien, die op Hem wacht.
5Gij ontmoet den vrolijke, en die gerechtigheid doet, degenen, die Uwer gedenken op Uw wegen; zie, Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben; in dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden wierden.
6Doch wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en Ps. 90:5, 6.wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons henen weg als een wind.
7En er is niemand, die Uw Naam aanroept, die zich opwekt, dat hij U aangrijpe; want Gij verbergt Uw aangezicht voor ons, en Gij doet ons smelten, door middel van onze ongerechtigheden.
8Doch nu, HEERE! Gij zijt onze Vader; wij zijn leem, en Gij zijt onze pottenbakker, en wij allen zijn Uwer handen werk.
9HEERE! wees niet zo zeer verbolgen, en Ps. 79:8.gedenk niet eeuwiglijk der ongerechtigheid; zie, aanschouw toch, wij allen zijn Uw volk.
10Uw heilige steden zijn een woestijn geworden, Sion is een woestijn geworden, Jeruzalem een verwoesting.
11Ons heilig en ons heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden, is met vuur verbrand; en al onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden.
12HEERE! zoudt Gij U over deze dingen inhouden, zoudt Gij stilzwijgen, en ons zozeer bedrukken?