Profetie van Gods oordeel over de vijanden
1Want zie, in die dagen en in die tijd,
als Ik een omkeer zal brengen in de gevangenschap van Juda en Jeruzalem,
2zal Ik alle heidenvolken bijeenbrengen
en hen doen afdalen naar het dal van Josafat.3:2 het dal van Josafat betekent: het dal ‘de HEERE oordeelt’; zie ook vers 12.
Daar zal Ik met hen een rechtszaak voeren,
vanwege Mijn volk en Mijn eigendom Israël,
dat zij onder de heidenvolken verstrooid hebben.
Mijn land hebben zij verdeeld.
3Zij hebben het lot geworpen over Mijn volk.
Zij gaven een jongen voor een hoer;
zij verkochten een meisje voor wijn, zodat zij konden drinken.
4En ook,
wat wilt u van Mij, Tyrus en Sidon,
en alle gebieden van Filistea?
Wilt u Mij Mijn handelwijze vergelden?
Als u Mij dat wilt aandoen,
zal Ik snel en onmiddellijk
uw vergelding op uw hoofd doen terugkeren,
5omdat u Mijn zilver en Mijn goud hebt weggenomen,
het beste van Mijn kostbaarheden naar uw tempels hebt gebracht.
6U hebt de Judeeërs en de inwoners van Jeruzalem
aan de Grieken verkocht,
om hen ver weg te voeren
uit hun eigen gebied.
7Zie, Ik wek hen op uit de plaats
waarheen u hen verkocht hebt.
Ik zal uw vergelding op uw hoofd doen terugkeren.
8Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen
in de hand van de Judeeërs.
Zij zullen hen aan de inwoners van Sjeba verkopen,
aan een volk ver weg,
want de HEERE heeft het gesproken.
9Roep dit uit onder de heidenvolken:
Verklaar de oorlog!3:9 Verklaar de oorlog - Letterlijk: heilig de oorlog.
Wek de helden op!
Laten zij aantreden en oprukken,
alle strijdbare mannen!
10Smeed uw ploegscharen tot zwaarden
en uw snoeimessen tot speren.
Laat de zwakke zeggen:
Ik ben een held.
11Snel te hulp en kom,
alle heidenvolken van rondom,
verzamel u!
HEERE, laat Uw helden daarheen afdalen!
12Laten de heidenvolken opgewekt worden en oprukken
naar het dal van Josafat,
want daar zal Ik zitten om te berechten
alle heidenvolken van rondom!
13Openb. 14:15Sla de sikkel erin,
want de oogst is rijp.
Kom en daal af,
want de wijnpers is vol.
De perskuipen stromen over,
want hun kwaad is groot.
14Menigten, menigten
in het dal van de dorsslede,
want de dag van de HEERE is nabij
in het dal van de dorsslede.
15Joël 2:10,31Zon en maan worden in het zwart gehuld
en de sterren hebben hun schijnsel ingetrokken.
16De HEERE zal vanaf Sion brullen als een leeuw,
vanuit Jeruzalem zal Hij Zijn stem laten klinken,
zodat hemel en aarde zullen beven.
Maar de HEERE is een toevlucht voor Zijn volk
en een vesting voor de Israëlieten.
17Dan zult u weten dat Ik, de HEERE, uw God ben,
Die op Sion, Mijn heilige berg, woont.
Jeruzalem zal een heiligdom zijn
Openb. 21:27en vreemden zullen er niet meer doorheen trekken.
18Op die dag zal het gebeuren
dat de bergen van Amos 9:13jonge wijn zullen druipen,
de heuvels van melk zullen stromen,
en alle waterstromen van Juda
zullen overlopen van water.
Een bron zal uit het huis van de HEERE ontspringen,
die het dal van Sittim3:18 het dal van Sittim - Of: het Acaciadal. zal bevochtigen.
19Egypte zal worden tot een woestenij,
Edom zal worden tot een woeste wildernis
vanwege het geweld tegen de Judeeërs:
in hun land hebben zij onschuldig bloed vergoten.
20Maar Juda zal voor eeuwig blijven,
Jeruzalem van generatie op generatie.
21Ik zal hun bloed voor onschuldig houden,
dat Ik niet voor onschuldig gehouden had.
En de HEERE zal wonen in Sion.
3
Profetie van Gods strafgericht over de vijanden Zijner Kerk
1Want ziet, in die dagen en te dier tijd, als Ik de gevangenis van Juda en Jeruzalem zal wenden;
2Dan zal Ik alle heidenen vergaderen, en zal hen afvoeren in het dal van Jósafat; en Ik zal met hen aldaar richten, vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de heidenen hebben verstrooid, en Mijn land gedeeld;
3En hebben het lot over Mijn volk geworpen en een knechtje gegeven om een hoer, en een meisje verkocht om wijn, dat zij mochten drinken.
4En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, en alle grenzen van Palestina! Zoudt gij Mij een vergelding wedergeven? Maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk, haastelijk, zal Ik uw vergelding op uw hoofd wederbrengen.
5Omdat gij Mijn zilver en Mijn goud hebt weggenomen, en hebt Mijn beste kleinodiën in uw tempels gebracht.
6En gij hebt de kinderen van Juda en de kinderen van Jeruzalem verkocht aan de kinderen der Grieken, opdat gij hen verre van hun landpale mocht brengen.
7Ziet, Ik zal ze opwekken uit de plaats, waarhenen gij ze hebt verkocht; en Ik zal uw vergelding wederbrengen op uw hoofd.
8En Ik zal uw zonen en uw dochteren verkopen in de hand der kinderen van Juda, die ze verkopen zullen aan die van Scheba, aan een vergelegen volk; want de HEERE heeft het gesproken.
9Roept dit uit onder de heidenen, heiligt een krijg; wekt de helden op, laat naderen, laat optrekken alle krijgslieden.
10Slaat uw spaden tot zwaarden, en uw sikkelen tot spiesen; de zwakke zegge: Ik ben een held.
11Rot te hoop, en komt aan, alle gij volken van rondom, en vergadert u! (O HEERE, doe Uw helden derwaarts nederdalen!)
12De heidenen zullen zich opmaken, en optrekken naar het dal van Jósafat; maar aldaar zal Ik zitten, om te richten alle heidenen van rondom.
13Openb. 14:15.Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; komt aan, daalt henen af, want de pers is vol, en de perskuipen lopen over; want hunlieder boosheid is groot.
14Menigten, menigten in het dal des dorswagens; want de dag des HEEREN is nabij, in het dal des dorswagens.
15Joël 2:10, 31.De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken.
16En de HEERE zal uit Sion brullen, en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks, en de Sterkte der kinderen Israëls zijn.
17En gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE, uw God ben, wonende op Sion, den berg Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal een heiligheid zijn, Openb. 21:27.en vreemden zullen niet meer door haar doorgaan.
Beloofde zegen voor het volk Gods
18En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van Amos 9:13.zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten, en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren.
19Egypte zal tot verwoesting worden, en Edom zal worden tot een woeste wildernis, om het geweld, gedaan aan de kinderen van Juda, in welker land zij onschuldig bloed vergoten hebben.
20Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht.
21En Ik zal hunlieder bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd had; en de HEERE zal wonen op Sion.