1Zie, mijn oog heeft alles gezien,
mijn oor heeft het gehoord en begrepen.
2Zoals jullie het weten, weet ík het ook;
ik zwicht niet voor jullie.
3Maar ík zal tot de Almachtige spreken,
en vind er behagen in mij voor God te verdedigen.
4Maar werkelijk, jullie dekken alles toe met leugens;
jullie zijn allemaal Job 16:2heelmeesters van niets.
5Spr. 17:28Och, zwegen jullie maar helemaal!13:5 zwegen jullie maar helemaal - Letterlijk: wie zal geven dat jullie zwijgende zwijgen.
Dat zou jullie tot wijsheid zijn.
6Luister toch naar mijn verdediging,
en sla acht op het verweer van mijn lippen.
7Job 17:5; 32:21; 36:4Zouden jullie tegen God onrecht spreken,
en zouden jullie tegen Hem bedrog spreken?
8Trekken jullie partij voor Hem?13:8 Trekken jullie partij voor Hem? - Letterlijk: Verheffen jullie Zijn aangezicht?; zie ook vers 10.
Voeren jullie een rechtszaak voor God?
9Zou het goed zijn, als Hij jullie onderzoekt?
Willen jullie Hem bedriegen, zoals men een sterveling bedriegt?
10Hij zal jullie zeker straffen
als jullie in het geheim partijtrekken.
11Jaagt Zijn hoogheid jullie geen angst aan?
Overvalt vrees voor Hem jullie niet?
12Wat jullie in herinnering brengen, zijn spreuken van as,
jullie verweer is als een verweer van leem.
13Zwijg toch tegenover mij, zodat ik zelf kan spreken,
en laat maar over mij komen wat komt:
14waarom ik mijn vlees tussen mijn tanden neem,
en mijn leven in de waagschaal stel.13:14 mijn leven … stel - Letterlijk: mijn ziel in mijn hand leg.
15Zie, al zou Hij mij doden, Ps. 23:4; Spr. 14:32zou ik niet hopen?
Maar toch zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.
16Ook zal Hij mij tot verlossing zijn;
maar een huichelaar zal niet voor Zijn aangezicht komen.
17Luister aandachtig naar mijn woorden,
en laat mijn uiteenzetting in jullie oren komen.
18Zie toch, ik heb de rechtszaak uiteengezet;
ik weet dat ík rechtvaardig ben.
19Wie is hij die een rechtszaak met mij voert?
Als ik nu zweeg, zou ik de geest geven.
20Alleen, doe Job 9:34; 33:7twee dingen niet met mij,
dan zal ik mij niet voor Uw aangezicht verbergen.
21Doe Uw hand die op mij drukt, ver weg,
en laat Uw bedreiging mij geen angst meer aanjagen.
22Roep dan, en ík zal antwoorden;
of ik zal spreken, en antwoord mij.
23Hoeveel ongerechtigheden en zonden heb ik?
Maak mij mijn overtreding en mijn zonde bekend.
24Waarom verbergt U Uw aangezicht,
en houdt U mij Job 16:9; 19:11; 33:10; Klaagl. 2:5voor Uw vijand?
25Wilt U een weggewaaid blad schrik aanjagen,
en wilt U droge stoppels achtervolgen?
26Want U schrijft bittere dingen tegen mij uit,
en U rekent mij de ongerechtigheden van Ps. 25:7mijn jeugd toe.13:26 U rekent … toe - Letterlijk: U doet mij … in bezit nemen.
27U Job 33:11legt mijn voeten in het blok,
en let op al mijn paden;
U maakt een teken in mijn voetzolen.
28En dat bij iemand die veroudert als iets dat verrot,
als een kleed dat de motten opeten.
13
1Ziet, dat alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan.
2Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor u.
3Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God.
4Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt Job 16:2.nietige medicijnmeesters.
5Spr. 17:28.Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen.
6Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen.
7Job 17:5. 32:21. 36:4.Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?
8Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten?
9Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot?
10Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt.
11Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen?
12Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem.
13Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij.
14Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen?
15Ziet, zo Hij mij doodde, Ps. 23:4. Spr. 14:32.zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.
16Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen.
17Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren.
18Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden.
19Wie is Hij, Die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven.
20Alleenlijk doe Job 9:34. 33:7.twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen.
21Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd.
22Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord.
23Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend.
24Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij Job 16:9. 19:11. 33:10. Klaagl. 2:5.voor Uw vijand?
25Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen?
26Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden Ps. 25:7.mijner jonkheid.
27Gij Job 33:11.legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten,
28En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.